Van zygote naar een baby
met erfelijke eigenschappen
De bevruchte eicel wordt een ‘zygote’ genoemd. De zygote gaat zich delen in identieke cellen. Twee cellen verdelen zich weer in twee cellen en daarna opnieuw en opnieuw. Er ontstaan dus uit die ene zygote door de deling eerst 4, dan 8, en dan 16, 32, 64, 128, ...... cellen.
Voordat een cel zichzelf in tweeën gaat delen, verdubbelen alle chromosomen zichzelf! Daarna verdelen ze zich over de twee cellen.
Hierdoor zitten er in elke nieuwe cel weer 46 chromosomen. Deze chromosomen zijn een precieze kopie van de chromosomen uit de zygote. Ze bevatten dus dezelfde erfelijke informatie. De cellen blijven zichzelf alsmaar delen. Door dit proces verandert de zygote in een embryo, in een foetus en tot slot in een (ongeboren) baby. In alle cellen van de baby zit de helft van de erfelijke eigenschappen van de vader, en de andere helft van de moeder. Deze combinatie bepaalt hoe het kind eruit zal zien en wat het karakter van het kind zal zijn.