5.7 b grammatica

Welkom
Tas op de grond en telefoon weg
Pak je boeken, schrift en pen
Leg je huiswerk klaar
Ga stillezen in je leesboek 

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1,2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
Tas op de grond en telefoon weg
Pak je boeken, schrift en pen
Leg je huiswerk klaar
Ga stillezen in je leesboek 

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
8:00

Slide 2 - Slide

lesopbouw
  • wat weet je al?
  • doel
  • uitleg
  • zelfstandig werken
  • afsluiting

Slide 3 - Slide

Wat weet je al
Je kent al zeven woordsoorten:
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoegelijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord

Slide 4 - Slide

Doel
Aan het eind van de les:
  •  kan je alle 7 woordsoorten benoemen in een zin. 
  • weet je welke woorden je gebruikt voor een psv en een bzn

Slide 5 - Slide

woordsoorten

lidwoord

zelfstandig naamwoord

bijvoegelijk naamwoord

werkwoord

voorzetsel

persoonlijk voornaamwoord

bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Slide

    lidwoord + zelfstandig naamwoord
lidwoorden: de / het / een

Een zelfstandig naamwoord is een woord voor:
mensen - leerlingen, tante
dieren - hamster, olifant
planten - tulp, eik 
dingen - fietsband, mobieltje 
namen - Den  Haag, Lieke
begrippen - liefde, respect

Slide 7 - Slide

bnw + ww + voorzetsel
bijvoegelijk naamwoord
zegt iets over een zelfstandig naamwoord (de aardige mevrouw)

werkwoorden
doe-woorden (lopen, zitten, kleuren, voetballen, gaan)

voorzetsel
korte woordjes + voor 'de kast' of 'de vakantie' (op, in, naast, tijdens)

Slide 8 - Slide

psv of bzv?
Onthoud goed: 
  • psv --> bij een bezit staat het na 'van' 
  • bzn --> staat voor een zelfstandig naamwoord

Uuuhhhhh....???
u of uw?
me of mijn?
jou of jouw?

Slide 9 - Slide

psv of bzv?
Ik heb mijn broer een mooi cadeau gegeven. (bzn)
Ik heb die rare broer van me een mooi cadeau gegeven. (psv)

Mag ik jouw fiets even lenen? (bzn)
Is die fiets van jou of van iemand anders? (psv)

Mag ik uw rijbewijs even zien? (bzn)
Heeft u een rijbewijs? (psv)

Slide 10 - Slide

hun
hun = psv en bzv    Let op! --> hun is nooit onderwerp in een zin.

voorbeeld:
  • Ik heb hun het probleem uitgelegd. (psv)
  • Zij hebben hun huis verkocht. (bzv)
  • Zij hebben een geweldige presentatie gegeven. (psv)
  • Ze doen het vast weer zo goed volgende keer. (psv)

Slide 11 - Slide

zelfstandig werken
H5.7
opdracht 10, 11, 12, 15, 16, 18, 20, 

Slide 12 - Slide

Afsluiting
  • 7 woordsoorten
  • mijn/me, jouw/jou, uw/u
  • hun

Slide 13 - Slide