De werkwoorden müssen und sollen
Voorzetsels met 3e naamval (mit, nach, aus, bei, von, zu)
3e naamval (mir, dir, ihm, ihr, uns, euch, ihnen, Ihnen)
De meesten van jullie hebben Kapitel 1 afgesloten. Als dat nog niet zo is wachten we even af tot we elkaar weer op school zien.