pv oefenen

Het onderwerp van vandaag is: naamvallen

In deze les passen jullie de persoonlijke voornaamwoorden
 als onderwerp, als meewerkend voorwerp, als lijdend voorwerp en met voorzetsels
 toe.

1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Het onderwerp van vandaag is: naamvallen

In deze les passen jullie de persoonlijke voornaamwoorden
 als onderwerp, als meewerkend voorwerp, als lijdend voorwerp en met voorzetsels
 toe.

Slide 1 - Slide

Wat zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden?
Maak een keuze!
A
du mein
B
ohne um
C
er euch
D
bis für

Slide 2 - Quiz

1e naamval          3e naamval
ich  - ik                   mir
du   - jij                   dir
er    - hij                  ihm
sie  - zij                  ihr
es   - het                ihm
wir  - wij                 uns
ihr   - jullie             euch
sie   - zij                  ihnen
Sie   - u                   Ihnen
4e naamval
mich     - mij
dich      - jou
ihn         - hem
sie         - haar
es          - es       
uns        - ons
euch     - jullie
sie         - hen
Sie        - u

Slide 3 - Slide

In welke naamval staat het onderwerp?
A
4e naamval
B
1e naamval

Slide 4 - Quiz

In welke naamval staat het meewerkend voorwerp?
A
1 Naamval
B
3 Naamval
C
4 Naamval

Slide 5 - Quiz

In welke naamval staat het lijdend voorwerp?
A
1e naamval
B
3e naamval
C
4e naamval

Slide 6 - Quiz

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het 
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie (m.v)

Slide 7 - Drag question

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
u
haar
hem
het
jou
ons
jullie
hen
mij
Sie
uns
ihn
euch
dich
sie
es
sie
mich

Slide 8 - Drag question

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 9 - Drag question

Wie = wer in de 1e naamval
wem in de derde naamval
Wen in de vierde naamval
.... sucht er?

A
wer
B
wen

Slide 10 - Quiz

Maak een keuze!

Kennst du ihn / er?
A
ihn
B
er

Slide 11 - Quiz

Maak een keuze!
Ich kenne du / dich.
A
du
B
dich

Slide 12 - Quiz

Maak een keuze!

Wer / Wen kann mein Handy reparieren?
A
Wer
B
Wen

Slide 13 - Quiz

Maak een keuze!

Wer / Wem / Wen interessiert sich für Mode?
A
Wer
B
Wem
C
Wen

Slide 14 - Quiz

Maak een keuze!

Peter und Petra, ich lade ..... ein.
A
ihr
B
euch
C
Ihnen
D
du

Slide 15 - Quiz

Übersetze:
Jullie bezoeken hem.

Slide 16 - Open question

Übersetze:
Wij bezoeken jullie.




Übersetze:
Wij bezoeken jullie.


Slide 17 - Open question

Übersetze:
Jij kent haar.

Slide 18 - Open question

Vertaal!
Hij bezoekt u.
A
Es besucht sie.
B
Er besucht Ihr
C
Ihn besucht Sie.
D
Er besucht Sie.

Slide 19 - Quiz

(Ik)... gehe zum Arzt.
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 20 - Quiz

Die Dozentin schickt (hem)... einen Brief.
A
er
B
ihm
C
ihn
D
ihnen

Slide 21 - Quiz

Wann können wir (jou) ... besuchen?

Slide 22 - Open question