GKC MH3 pers vnw en nv 01-07

MH3- persoonlijk vnw  en naamv
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

MH3- persoonlijk vnw  en naamv

Slide 1 - Slide

Wat zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden?
Maak een keuze!
A
du mein
B
ohne um
C
er euch
D
bis für

Slide 2 - Quiz

In welke naamval staat het onderwerp?
A
4e naamval
B
1e naamval

Slide 3 - Quiz

Het onderwerp van de zin is altijd de
A
1 Naamval
B
4 Naamval

Slide 4 - Quiz

In welke naamval staat het lijdend voorwerp?
A
1e naamval
B
4e naamval

Slide 5 - Quiz

Als je een zelfstandig naamwoord met het woord hij kan vervangen dan is het
A
1 Naamval
B
4 Naamval

Slide 6 - Quiz

Als je een zelfstandig naamwoord met het woord hem kan vervangen, dan is ....
A
1 Naamval
B
4 Naamval

Slide 7 - Quiz

Wat verandert zich bij de vierde naamval?
A
die is den
B
der is den
C
das is den
D
ein is einer

Slide 8 - Quiz

Uitleg 

Slide 9 - Slide

Wat houdt dit in?
Sie geht zu (hem) ....
Wir fahren mit (jullie) ... nach Deutschland
Stappenplan
- staat er een voorzetsel in de zin? Of ontleden?
- zo ja? welke naamval hoort hierbij? 
- juiste uitgang erbij zoeken in tabel

Slide 10 - Slide

mir
dir
ihr
ihm
ihm
uns
euch
Ihnen
ihnen
mij
jou
hem
het
ons
haar
jullie
u
hun/hen mv

Slide 11 - Drag question

Ich bin hier mit (jou) ....
A
dich
B
dir

Slide 12 - Quiz

Du gehst mit (mij) .... nach Hause.
A
mir
B
mich

Slide 13 - Quiz

Ihr seid nach (ons) .... an der Reihe.
A
wir
B
euch
C
uns
D
ihr

Slide 14 - Quiz

Wir haben das von (u) .... bekommen.
A
Ihnen
B
Sie
C
ihnen
D
sie

Slide 15 - Quiz

Maak een keuze!

Kennst du (hem)
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 16 - Quiz

Maak een keuze!
Ich kenne du /dir/ dich
A
du
B
dir
C
dich

Slide 17 - Quiz

Maak een keuze!

Wer / Wem/ Wen kann mein Handy reparieren?
A
Wer
B
Wem
C
Wen

Slide 18 - Quiz

Maak een keuze!

Wer / Wem / Wen interessiert sich für Mode?
A
Wer
B
Wem
C
Wen

Slide 19 - Quiz

Maak een keuze!

Peter und Petra, ich lade (jullie) ein.
A
ihr
B
euch
C
sie

Slide 20 - Quiz

Maak een keuze!

Der Preis ist € 20,-, ich finde es / er / ihn zu hoch.
A
er
B
ihn
C
es

Slide 21 - Quiz

Maak een keuze!

Wie findest du die Mode? Ich finde es / ihr / sie schön!
A
ihr
B
sie
C
es

Slide 22 - Quiz

Übersetze:
Jullie bezoeken hem.

Slide 23 - Open question

Übersetze:
Wij bezoeken jullie.




Übersetze:
Wij bezoeken jullie.


Slide 24 - Open question

Übersetze:
Jij kent haar.

Slide 25 - Open question

Vertaal!
Hij bezoekt u.
A
Es besucht sie.
B
Er besucht Ihr
C
Ihn besucht Sie.
D
Er besucht Sie.

Slide 26 - Quiz

De volgende woorden zijn voorbeelden van voorzetsels:
A
um - und - für
B
ohne - gehen -entlang
C
durch - um - bis
D
gegen - kein - sein

Slide 27 - Quiz

mit   
nach  
bei
seit
von
zu
aus
außer
entgegen
gegenüber
met
na, naar
bij
sinds
van, door
naar (bij personen), tot, bij
uit
behalve
tegemoet
tegenover

Slide 28 - Slide

Voorzetsels van de 4e naamval

durch
für
ohne
um
bis 
gegen
entlang
Vertaling

door
voor
zonder
om 
tot 
tegen
langs

Slide 29 - Slide

Ist das Geschenk für (jullie) ______?
A
ihr
B
euch
C
sie

Slide 30 - Quiz

Gehst du mit (hem) ______
in die Disko?
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 31 - Quiz

Gegen (wie) _____ spielst du?
A
wer
B
wen
C
wie
D
wo

Slide 32 - Quiz

Die Geschichte geht um (hen) _____.
A
ihn
B
sie
C
Sie
D
ihr

Slide 33 - Quiz