1) Werkwoorden kun je alleen maar goed spellen, als je weet met welke vorm van het werkwoord je te maken hebt:
fout: dat gebeurd nooit goed: dat gebeurt nooit
fout: dat is nog nooit gebeurt goed: dat is nog nooit gebeurd
2) Het is verplichte stof
Slide 2 - Slide
Hoe herken je een persoonsvorm (pv)?
Slide 3 - Slide
persoonsvorm herkennen
1) past zich aan aan het onderwerp
Ik koop een ijsje.
Hij koopt een ijsje.
2) verandert mee met de tijd
Ik heb een ijsje.
Gisteren had ik een ijsje.
3) staat vooraan wanneer je er een vraagzin van maakt
Jij eet een ijsje.
Eet jij een ijsje.
Slide 4 - Slide
persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
(pv-tt-ev)
Doel:
Je leert hoe je de persoonsvorm van een werkwoord schrijft.
Je kent de begrippen tegenwoordige tijd en ik-vorm.
Je kent het begrip hij-vorm.
Je kent het begrip wij-vorm.
Slide 5 - Slide
persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
(pv-tt-ev)
Twee vormen:
ik-vorm
hij-vorm
Slide 6 - Slide
pv-tt-ev ik-vorm
De stam van een werkwoord is het werkwoord zonder -en aan het eind. Soms zijn de ik-vorm en de stam hetzelfde, maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.
Slide 7 - Slide
werkwoord stam ik-vorm
lachen lach lach
lopen lop loop
zweven zwev zweef
reizen reiz reis
Let op bij s-z woorden en f-v woorden.
Slide 8 - Slide
Wanneer gebruik je de ik-vorm?
Als ik het onderwerp is: Ik loop door het bos.
Loop ik door het bos?
Als je of jij achter de pv staat:
Loop jij door het bos?
Krijg jij een ijsje?
Bij de gebiedende wijs (bevel, let op uitroepteken)
Kom hier!
Maak je huiswerk!
Slide 9 - Slide
pv-tt-ev hij-vorm
De hij-vorm maak je door t achter het werkwoord te schrijven:
Hij loopt
Hij fietst
Hij slaapt
Slide 10 - Slide
Wanneer gebruik je de hij-vorm?
Als hij of zij het onderwerp is: Hij loopt door het bos.
Bij personen of dingen in het enkelvoud.
Het personeel ontvangt een bonus.
De stoel staat in de keuken.
Als je of jij onderwerp is en voor de pv staat:
Jij verft de deur.
Je helpt mij goed vandaag.
Slide 11 - Slide
werkwoorden op -d
Veel mensen maken fouten met werkwoorden met stam op -d.
Probleem 1: je hoort een t, maar schrijft een d: ik word
Probleem 2: de d blijft staan, ook als er t achter komt: jij wordt
Bij twijfel, gebruik het werkwoord smurfen.
Slide 12 - Slide
persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
(pv-tt-mv)
Heeft maar één vorm: de wij-vorm
De wij-vorm maak je door het hele werkwoord te schrijven:
Wij lopen
Jullie fietsen
Zij rennen
Slide 13 - Slide
Wanneer gebruik je de wij-vorm?
Als wij, jullieof zij het onderwerp is: Wij klimmen in een boom.
Jullie lopen door de stad.
Zij zwemmen in de rivier.
Bij personen of dingen in het meervoud.
De leerlingen krijgen hun rapport.
De schoenen staan in de kast.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
maken
Open deapp werkwoordspelling -> persoonsvorm tegenwoordige tijd
Meervoud
Ik-vorm
Ik-vorm+t
Je hebt deze onderdelen afgerond als je drie sterren hebt gehaald.
Klaar? Ga verder met de andere onderdelen (onregelmatig, van alles wat)
Slide 16 - Slide
afsluiten
Hoe herken je een pv?
Wanneer gebruik je de ik-vorm?
Wat is het verschil tussen de ik-vorm en de stam?
Huiswerk: De eerste drie onderdelen zijn met drie sterren behaald.