1 Maak een zin met het voltooid deelwoord van het werkwoord ontvangen.
2 Breid de zin uit met twee zinsdelen. Het ene zinsdeel geeft antwoord op de vraag wanneer? Het andere op de vraag waar?
Antwoord:
Ik heb iets gegeven vandaag. 1 Ik heb een pakketje ontvangen.
Ik heb iets ontvangen 2 Ik heb vandaag een pakketje ontvangen in de
Ik heb vandaag een pakketje ontvangen. brievenbus.