V4 - T2: BS4 Zwanger

basisstof 3: hormonale regelingen menstruatiecyclus
V4
Thema 2
Voortplanting
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

basisstof 3: hormonale regelingen menstruatiecyclus
V4
Thema 2
Voortplanting

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Tijdens de folliculaire fase van de menstruatiecyclus stijgt de concentratie FSH in het bloed van een vrouw.
Wat gebeurt er NIET als direct gevolg van een hogere FSH concentratie in het bloed?
A
Er rijpt een follikel in de eierstok
B
Er wordt oestradiol geproduceerd
C
Het gele lichaam produceert progesteron
D

Slide 12 - Quiz

Een van de functies van de anticonceptiepil is het voorkomen van ovulatie. Dit wordt gerealiseerd door direct na de menstruatie oestrogenen en progesteron te slikken. Leg in 3 stappen uit hoe juist pilgebruik de ovulatie voorkomt.

Slide 13 - Open question

Leerdoelen
  • Je kunt de verschillen in de menstruatiecyclus bij zwangerschap en niet-zwangerschap benoemen
  • Je kunt beschrijven hoe en waar de bevruchting plaatsvindt
  • Je kunt beschrijven hoe bevruchte eicel tot baby ontwikkelt en welke processen daarbij plaatsvinden
  • Je kunt het bevallingsproces beschrijven

Slide 14 - Slide

Bevruchting moet binnen 24 uur na ovulatie plaatsvinden
Na bevruchting: klievingsdelingen
Van ovulatie tot innesteling: 5-7 dagen.
Na binnendringen kern spermacel, eicel ondoordringbaar: zona pellucida

versmelting van kernen

bevruchte eicel: ZYGOTE

Slide 15 - Slide

klievingsdelingen: celdelingen zonder plasmagroei

Ontwikkelingsstadia

Oocyt
Zygote
4 cellig stadium
8 cellig stadim
Morula
Blastula / blastocyst

Slide 16 - Slide

Eenmaal in de baarmoeder aangekomen

Blastocyst
- embryoblast
- trofoblast
Celdifferentiatie
Genregulatie

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Op welke dag in de cyclus vindt innesteling plaats als er op dag 14 ovulatie plaatsvindt en op dag 15 bevruchting?
A
rond dag 17
B
rond dag 21
C
rond dag 28
D
rond dag 40

Slide 19 - Quiz

Het is van belang dat er bij zwangerschap GEEN menstruatie plaatsvindt.
Welk hormoon bereidt het baarmoederslijmvlies voor op innesteling?
Waarom vindt er geen menstruatie plaats?
A
- oestrogeen - het embryo maakt zelf oestrogeen aan
B
- oestrogeen - het embryo maakt progesteron aan
C
- progesteron - het embryo maakt zelf progesteron aan
D
- progesteron - het embryo voorkomt het vervallen van het gele lichaam

Slide 20 - Quiz

Geef een biologische reden waarom er na bevruchting klievingsdelingen (zonder plasmagroei) plaatsvinden.

Slide 21 - Open question

Maak gebruik van BINAS 89-A
Welk hormoon maakt het embryo aan waardoor het gele lichaam het signaal krijgt om progesteron te blijven produceren?

Slide 22 - Open question

Zet de volgende processen of stadia in chronologische volgorde
1
2
3
4
5
6
ovulatie
innesteling
zygote
klievingsde-
lingen
bevruchting
blastocyst

Slide 23 - Drag question

Twee vruchtvliezen:
binnenste vruchtvlies: amnion
buitenste vructhvlies: chorion

embryo ligt in amnion-holte

deel van het chorion vormt placenta

Slide 24 - Slide

GEEN direct bloedcontact tussen moeder en embryo

Dunne wand tussen moeder en embryo

Veel stoffen passeren placenta

Bloedvaatjes embryo nemen stoffen op en geven stoffen af aan bloedholten van moeder

Drie bloedvaten door de navelstreng:
- 1 navelstrengader: placenta > embryo
- 2 navelstrengslagaders: embryo > placenta

Slide 25 - Slide

EMBRYONALE STADIUM
vanaf bevruchting tot en met ong. 8 weken

- vorming van alle organen
- 'mensvorm' niet duidelijk herkenbaar


FOETALE STADIUM
vanaf 8 weken tot en met geboorte

- ontwikkeling en rijpen organen
- 'mensvorm' duidelijk herkenbaar

Vanaf 27 weken levensvatbaar

Slide 26 - Slide

Sleep de termen naar de juiste locatie in de afbeelding
amnionholte
embryo
chorion

Slide 27 - Drag question

Leg uit waarom het van belang is dat een zwangere vrouw altijd met een arts moet overleggen als ze een nieuw medicijn moet gaan gebruiken.

Slide 28 - Open question

Veel zwangere koppels kiezen ervoor om pas na 2-3 maanden te vertellen dat ze zwanger zijn.
Wat is hier de biologische reden voor?

Slide 29 - Open question

Bij de geboorte van een meisje heeft ze totaal ongeveer 400.000 primaire oocyten. Ga ervan uit dat dit meisje begint met ovuleren als ze 12 is. Ze stopt met ovuleren als ze 50 is. Haar cyclus was al die tijd regelmatig en duurde precies 4 weken.
Bereken het percentage eicellen dat ze daadwerkelijk gebruikt heeft in haar leven.

Werk je antwoord uit op (klad)papier en maak een foto van je berekening. Upload deze hier.

Slide 30 - Open question

Druk van hoofdje op baarmoedermond wekt oxytocine afgifte op: weeen
Weeen vlakken de baarmoedermond af en zorgen voor ontsluiting
Bij volledige ontsluiting: persweeen > uitdrijving
Na geboorte kind: nageboorte > geboorte van de placenta

Slide 31 - Slide

Sommige verloskundigen raden aan om en groot deel van de weeënfase met name staand door te brengen.
Leg uit hoe dit de weeënfase kan bevorderen.

Slide 32 - Open question

Welk van de volgende klachten kunnen voorkomen bij hoogzwangere vrouwen?
A
het vaak en snel hebben van maagzuur
B
vaker moeten plassen
C
geen/minder gevoel van honger hebben
D
rugklachten

Slide 33 - Quiz

Vaak voorkomende klachten bij hoogzwangere vrouwen zijn dus: vaak en snel hebben van maagzuur, vaker moeten plassen, verminderde eetlust en rugklachten.
Leg voor elk van deze klachten kort uit hoe deze ontstaat.

Slide 34 - Open question

Leerdoelen
  • Je kunt de verschillen in de menstruatiecyclus bij zwangerschap en niet-zwangerschap benoemen
  • Je kunt beschrijven hoe en waar de bevruchting plaatsvindt
  • Je kunt beschrijven hoe bevruchte eicel tot baby ontwikkelt en welke processen daarbij plaatsvinden
  • Je kunt het bevallingsproces beschrijven

Slide 35 - Slide

Huiswerk voor woensdag 20 januari
  1. Je hebt basisstof 4 gelezen
  2. Je hebt op bvj online de volgende vragen gemaakt: 26, 27, 29, 30, 31, 36 en 37

Slide 36 - Slide