4 Een eigen bedrijf

4. Een eigen bedrijf
4.1 Werken in loondienst of als eigen baas
4.2 Omzet, brutowinst en nettowinst
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4. Een eigen bedrijf
4.1 Werken in loondienst of als eigen baas
4.2 Omzet, brutowinst en nettowinst

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?


Uitleg --> Aan het eind van de les weet je:
- de voor- en nadelen van werken als zelfstandig ondernemer
- hoe je de omzet, brutowinst en nettowinst moet berekenen               

zelfstandig werken


Slide 2 - Slide

Voordelen

alle verdiensten zijn voor jou

je kunt veel beslissingen nemen

je bepaalt zelf je werktijden
Nadelen

je hebt geen vast inkomen

je bent voor alles zelf verantwoordelijk

je maakt vaak lange werkdagen

je moet zelf voorzieningen regelen voor het geval je ziek of arbeidsongeschikt wordt

Slide 3 - Slide

loondienst/eigen baas
Maak opg 4.2
timer
1:00

Slide 4 - Slide

Doel van een onderneming
Voor veel ondernemingen is het doel winst maken

winst = omzet - kosten

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Afzet en omzet
Afzet = het aantal dat verkocht wordt

Omzet = het bedrag in geld dat de verkoper ontvangt van de kopers --> afzet x verkoopprijs

Slide 7 - Slide

verwachte omzet
maak opg 4.4

Slide 8 - Slide

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              = verkoopprijs x afzet  
Inkoopwaarde                              = inkoopprijs x afzet
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst                                      

Slide 9 - Slide

Een winkel verkoopt 14 boeken. De boeken kosten € 12,50 per stuk.
Wat is hier de afzet?
A
14
B
12,50
C
175
D
1,50

Slide 10 - Quiz

Een winkel verkoopt 14 boeken. De boeken kosten € 12,50 per stuk.
Wat is hier de omzet?
A
14
B
12,50
C
175
D
1,50

Slide 11 - Quiz

De omzet van de kledingwinkel van Kevin is € 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de bedrijfskosten zijn € 7.500.

De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 12 - Quiz

Opdrachten maken
Maak de opdrachten 4.1 tot en met 4.14
Dit is huiswerk voor volgende keer

Slide 13 - Slide