2.1 Begrotingsbeleid van de overheid en 2.3 CB en inflatiebestrijding
Start van de les!
Quizzzzz vragen 2.1:
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Start van de les!
Quizzzzz vragen 2.1:
Slide 1 - Slide
Wat is een economische conjunctuur?
A
Schommelingen van de economie die bepalen of het goed/slecht gaat
B
Alles dat met de economie te maken heeft
C
Hoeveelheid werkloosheid er in een land is
D
Lange termijn vooruitzichten van de economie
Slide 2 - Quiz
Bestedingen door de overheid in infrastructuur behoren tot conjunctuurbeleid
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Investeringen van de overheid in onderwijs en innovatie behoren tot structuurbeleid
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quiz
Bij conjunctuurbeleid heeft de overheid twee knoppen om aan te draaien:
A
Belastingen en export
B
Belastingen en import
C
Belastingen en particuliere bestedingen
D
Belastingen en overheidsbestedingen
Slide 5 - Quiz
Hoe vinden de "keynesianen" dat je moet reageren op conjunctuur schommelingen?
A
De overheid moet de markt met rust laten
B
De ECB moet de geldperzen aan zetten
C
De overheid moet actief de economie stimuleren
D
Laissez faire
Slide 6 - Quiz
Wat kan de overheid doen om een stijgende conjunctuur af te remmen?
A
Meer overheidsbestedingen
B
Belastingtarieven verlagen
C
Verhogen inkomstenbelasting
D
verlagen rente
Slide 7 - Quiz
Als de overheid bij laagconjunctuur anticyclisch begrotingsbeleid wil voeren, moet het ...
A
de belastingen verlagen of de overheidsbestedingen verlagen.
B
de belastingen verlagen of de overheidsbestedingen verhogen.
C
de belastingen verhogen of de overheidsbestedingen verlagen.
D
de belastingen verhogen of de overheidsbestedingen verhogen.
Slide 8 - Quiz
In een situatie van laagconjunctuur houdt anticyclisch conjunctuurbeleid in dat ...
A
de overheid minder gaat besteden
B
de overheid meer gaat besteden
C
de overheid de belastingen verlaagt
D
de overheid de belastingen verhoogt
Slide 9 - Quiz
Wat doet een overheid in een hoogconjunctuur met een anticyclisch beleid?
A
Belastingen verhogen
B
Belastingen verlagen
Slide 10 - Quiz
Wat is niet waar over anticyclisch begrotingsbeleid in een laagconjunctuur?
A
De belastingen moeten dan omhoog
B
De belastingen moeten dan omlaag
C
De overheidsuitgaven moeten omhoog
Slide 11 - Quiz
Het sociale zekerheidsstel is een automatische stabilisator van de conjunctuur
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Kies de juiste automatische stabilisatoren in een economische neergang.
A
werkloosheidsuitkeringen
B
degressief belastingstelsel
C
hypotheekrenteaftrek
D
export
Slide 13 - Quiz
Wanneer de overheid de economie stimuleert met extra uitgaven, zal een deel van deze investeringen bij de overheid terug komen via de belastingen, dit noem je het
A
Inverdieneffect
B
Uitverdieneffect
Slide 14 - Quiz
Bestedingsinflatie bestaat door...
A
hoge looneisen.
B
een vraag die de productiecapaciteit overstijgt.
C
duurdere importen.
D
hogere btw-tarieven.
Slide 15 - Quiz
Er is sprake van kosteninflatie bij:
A
Hogere reclamekosten
B
Prijsverhoging Pizza
C
Prijsverhoging tandpasta
D
Prijsverhoging hagelslag
Slide 16 - Quiz
De centrale bank en inflatie bestrijding
Paragraaf 2.3
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Video
Onderdelen monetair beleid
Het monetair beleid kan gevoerd worden door aanpassen van
de maatschappelijke geldhoeveelheid
het officiële rentetarief
Slide 19 - Slide
Interne waarde euro
De ECB heeft als hoofdtaak het in de hand houden van de inflatie. De ECB wil een inflatie van (iets) onder de ........ per jaar.
Door de maatschappelijke geldhoeveelheid (M) te vergroten of verkleinen, kan de inflatie gestuurd worden.
Slide 20 - Slide
Interne waarde euro
De ECB heeft als hoofdtaak het in de hand houden van de inflatie. De ECB wil een inflatie van (iets) onder de 2% per jaar.
Door de maatschappelijke geldhoeveelheid (M) te vergroten of verkleinen, kan de inflatie gestuurd worden.
Slide 21 - Slide
De centrale bank kan de maatschappelijke geldhoeveelheid beïnvloeden door het gemakkelijker of juist minder gemakkelijk te maken voor banken om geld uit te lenen.
Stel dat de centrale bank de regels voor het uitlenen van geld versoepeld. Banken gaan ................ uitlenen aan gezinnen en bedrijven. Zo .................. de maatschappelijke geldhoeveelheid. Gezinnen en bedrijven gaan dit uitgeven. Er komt .................... vraag en (bij een gelijkblijvend aanbod) zullen de prijzen................................
Een hogere M leidt dus tot ................................ inflatie.
Slide 22 - Slide
De centrale bank kan de maatschappelijke geldhoeveelheid beïnvloeden door het gemakkelijker of juist minder gemakkelijk te maken voor banken om geld uit te lenen.
Stel dat de centrale bank de regels voor het uitlenen van geld versoepeld. Banken gaan meer uitlenen aan gezinnen en bedrijven. Zo stijgt de maatschappelijke geldhoeveelheid. Gezinnen en bedrijven gaan dit uitgeven. Er komt meer vraag en (bij een gelijkblijvend aanbod) zullen de prijzen stijgen.
Een hogere M leidt dus tot meer inflatie.
Slide 23 - Slide
Ook heeft de hoogte van de rente invloed op de inflatie.
Stel dat de centrale bank het officiële rentetarief voor de banken verhoogt. Banken rekenen dit door aan hun klanten. Gezinnen en bedrijven moeten dus ...... betalen voor hun leningen. Vraag naar leningen ............ . Ook zullen consumenten meer gaan ............................., omdat dit door de hogere rente aantrekkelijker is geworden. Minder ..................... en meer ....................... leidt tot een daling van de ..................... .......................... . Er komt .......... vraag en (bij een gelijkblijvend aanbod) zullen de prijzen ................... .
Slide 24 - Slide
Ook heeft de hoogte van de rente invloed op de inflatie.
Stel dat de centrale bank het officiële rentetarief voor de banken verhoogt. Banken rekenen dit door aan hun klanten. Gezinnen en bedrijven moeten dus meer betalen voor hun leningen. Vraag naar leningen daalt. Ook zullen consumenten meer gaan sparen, omdat dit door de hogere rente aantrekkelijker is geworden.
Minder leningen en meer sparen leidt tot een daling van de maatschappelijke geldhoeveelheid. Er komt minder vraag en (bij een gelijkblijvend aanbod) zullen de prijzen dalen.