wk 8: 2021 2022

LES 1
timer
10:00
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

LES 1
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Schrijven
  • We herhalen de 6 tekstdoelen en  -soorten uit de vorige les.
  • We oefenen met het schrijven van een korte informerende tekst.

Slide 2 - Slide

Welke tekstdoelen weet je nog uit de vorige les?

Slide 3 - Mind map

Tekstdoelen en -soorten
  1. informeren - informerende tekst
  2. uitleggen - uiteenzettende tekst
  3. amuseren - amuserende tekst
  4. activeren - activerende tekst
  5. mening vormend - beschouwende tekst
  6. overtuigen - betogende tekst

Slide 4 - Slide

Informerende tekst
Jouw klasgenoot weet eigenlijk niet veel van het conflict tussen Oekraïne en Rusland. Jij typt een korte tekst (informerende tekst) over dit onderwerp. Let op: informeer en ga niet te diep in op hoe en wat. Dan ga je immers meer richting een uiteenzettende tekst.  Geef in je tekst antwoord op de volgende vragen: Wie? / Wat? / Waar? / Wanneer? / Hoe? 

Slide 5 - Slide

Even controleren!
Nu je tekst klaar is, kijken we nog even naar de volgende punten:
  1. Staat er een titel boven de tekst?
  2. Staat je eigen voor- en achternaam onder de tekst?
  3. Heb je op spelling en hoofdletters gelet? 
  4. Wie? / Wat? / Waar? / Wanneer? / Hoe? 
  5. Is het taalgebruik aangepast op het publiek
     (je eigen leeftijdsgenoten?

Hierna controleert een klasgenoot jouw tekst op bovenstaande punten.
timer
4:00

Slide 6 - Slide

grammatica
  • Je leert (herhaalt)welke drie werkwoordsvormen er zijn
  • Je weet wat het werkwoordelijk gezegde is (herhaling)

Slide 7 - Slide

Welke 3 werkwoordsvormen ken je? Denk even terug aan de lessen spelling.

Slide 8 - Mind map

We gaan zo met LessonUp oefenen of je de werkwoordsvormen herkent. Pak alvast je iPad voor je. 

Slide 9 - Slide

Dat sapje IS bedorven en moet je niet drinken.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 10 - Quiz

We hebben allemaal ademloos naar de zanger GELUISTERD.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 11 - Quiz

Eindelijk WAS ons doel bereikt.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 12 - Quiz

Hij ligt al de hele middag op de bank te SLAPEN.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 13 - Quiz

Wij gaan straks na school WINKELEN.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 14 - Quiz

Gisteren HEEFT de buurman zijn auto verkeerd geparkeerd.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
infinitief

Slide 15 - Quiz

het werkwoordelijk gezegde (wwg)
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden (werkwoordsvormen) in de zin.

In de volgende dia gaan we hier eerst samen even mee oefenen. Daarna probeer je het alleen. 

Slide 16 - Slide

Samen oefenen:
  1. De dief werd op heterdaad betrapt.
  2. Ik moest de foto’s toch vergroten.
  3. Waarom droog jij het bestek af met een handdoek in plaats van een theedoek?
  4. Ik lees dit hoofdstuk in 15 minuten door. 
  5. Waarom lopen deze leerlingen niet door als het licht groen is? 
  6. Tijdens de Nederlandse les moesten wij lange zinnen ontleden.
  7. Wij moesten afgelopen dinsdag lang op de bus wachten.

Slide 17 - Slide

Opdrachten maken 1q
blz. 19 opdr 2

blz. 21 opdr 5

blz 22 opdr 8
blz. 20 opdr 3 (alleen vr 1)

blz. 21 opdr 5

blz. 23 opdr 10

Wat niet af is, wordt huiswerk voor de volgende les. 

Slide 18 - Slide

Opdrachten maken (1p + 1n)
blz. 18 opdr 7

blz. 19 opdr 10

blz 20 opdr 13
blz. 18 opdr 8 (alleen vr 1)

blz. 19 opdr 10

blz. 21 opdr 14

Wat niet af is, wordt huiswerk voor de volgende les. 

Slide 19 - Slide

LES 2
timer
10:00

Slide 20 - Slide

Schrijven
Je leert een activerende tekst te typen voor een bepaald publiek. 

Slide 21 - Slide

Tekstdoelen en -soorten
  1. informeren - informerende tekst
  2. uitleggen - uiteenzettende tekst
  3. amuseren - amuserende tekst
  4. activeren - activerende tekst
  5. mening vormend - beschouwende tekst
  6. overtuigen - betogende tekst

Slide 22 - Slide

Een activerende poster ontwerpen
In deze les staat het tekstdoel 'activeren' centraal.  Je gaat een activerende poster ontwerpen. Weten we nog wat het doel activeren inhoudt? 

Slide 23 - Slide

Keuze opdrachten:
A: boekposter
Stel: het boek dat je nu leest moet nog uitkomen. Je ontwerpt een poster bij het boek waardoor de lezer gestimuleerd wordt het boek te kopen.
  • Welke aanbieding geldt nu en tot wanneer? 
  • Waar is het boek te koop?
  • Waarom moet een lezer dit boek kopen? 
  • Zorg dat de titel goed zichtbaar is.  
B: gameposter
Stel: je favoriete game/spel komt eerdaags uit. Je ontwerpt een poster waarbij je de gamer stimuleert het spel te kopen.
  • Welke aanbieding geldt nu en tot wanneer? 
  • Hoe/waar kan ik het spel kopen/bestellen?
  • Wat is er zo leuk aan het spel?
  • Zorg dat de naam van het spel goed zichtbaar is.  

Slide 24 - Slide

grammatica
  • We kijken het huiswerk uit de vorige les na. 
  • We herhalen het onderwerp.
  • We leren zinnen in zinsdelen te verdelen.

Slide 25 - Slide

Huiswerk vorige les 1q
blz. 19 opdr 2

blz. 21 opdr 5

blz 22 opdr 8
blz. 20 opdr 3 (alleen vr 1)

blz. 21 opdr 5

blz. 23 opdr 10

Slide 26 - Slide

Huiswerk vorige les  (1p + 1n)
blz. 18 opdr 7

blz. 19 opdr 10

blz 20 opdr 13
blz. 18 opdr 8 (alleen vr 1)

blz. 19 opdr 10

blz. 21 opdr 14

Slide 27 - Slide

Onderwerp (ond)
Het onderwerp vind je door de volgende vraag te stellen: 
Wie of wat + werkwoordelijk gezegde?

Marsha heeft een nieuwe broek gekocht.
Wie heeft een nieuwe broek gekocht? --> Marsha

Let op: De wie-vraag gaat voor de wat-vraag!

Slide 28 - Slide

Hoe vind jij het onderwerp in een zin? (Welke vraag stel je dan?)

Slide 29 - Mind map

Even oefenen + samen nakijken

1P + 1N: blz. 21 opdracht 16 maken

1Q: blz. 23 opdracht 11 maken

Slide 30 - Slide

Opdracht zinsdelen
Je krijgt per tweetal een gekleurd papier. Neem de volgende 2 zinnen over. 
1. Marsha gaat zaterdag naar de dierentuin.
2. Peter geeft Mark geld voor zijn verjaardag.

Schrijf de zinnen op 1 regel en houdt een flinke afstand ertussen.

Slide 31 - Slide

Opdracht zinsdelen
Zet de persoonsvorm tussen streepjes. Welke verschillende stukjes zin horen bij elkaar? Zet die ook tussen streepjes. Knip de zinsdelen uit en probeer zoveel mogelijk verschillende zinnen te maken.
 
1. Marsha gaat zaterdag naar de dierentuin.
2. Peter geeft Mark geld voor zijn verjaardag.


Slide 32 - Slide

Opdrachten maken  (1p + 1n)
blz. 22 opdr 17

blz. 65 opdr 9 (t/m zin 3)

blz 70 opdr 17
blz. 22 opdr 20 

blz. 67 opdr 12

blz. 70 opdr 16 + 17

Slide 33 - Slide

Opdrachten maken  (1q)
blz. 23 opdr 11 (t/m zin 3)

blz. 71 opdr 2 (t/m zin 3)

blz. 73 opdr 5

blz. 76 opdr 9
blz. 24 opdr 14

blz. 73 opdr 5

blz. 76 opdr 9

blz. 77 opdr 12

Slide 34 - Slide