This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Herhalingsvragen
Hofcultuur H1 t/m H4
Gemaakt door de leerlingen
Slide 1 - Slide
De hofcultuur speelt zich af in...
A
1943
B
de 16de en 17de eeuw
C
de 80 jarige oorlog
D
Frankrijk
Slide 2 - Quiz
Zet in de juiste volgorde
19e eeuw
Middeleeuwen
hofcultuur
Klassieke oudheid
Slide 3 - Drag question
Welke twee kunststromingen had je in de HOFCULTUUR?
A
Grieken en Romeinen
B
Renaissance + Barok
C
Middeleeuwen + Renaissance
D
Classicisme + Romantiek
Slide 4 - Quiz
Renaissance betekent:
A
Vervormen
B
Verbeteren
C
Wedergeboorte
D
Terug naar de dood
Slide 5 - Quiz
Welke beschrijving hoort NIET bij de renaissance?
A
Het levensmotto wordt "memento mori"
B
Er komt nieuwe aandacht voor de klassieken
C
De homo universalis wordt het ideaalbeeld
D
Humanisten zijn belangrijke verspreiders
Slide 6 - Quiz
Wat is een homo universalis (Uomo universale)?
A
hoogbegaafde wetenschapper
B
allesdoener en alleskenner
C
alleskunner en allesweter
D
hoogbegaafde kunstenaar
Slide 7 - Quiz
In de Renaissance maken kunstenaars veel schilderijen met:
A
Mythologische verhalen
B
Stilleven
C
Bijbelse verhalen
D
Portretten
Slide 8 - Quiz
Wat hebben de ideale verhoudingen van het menselijk lichaam te maken met de Romeinse architectuur?
A
Vitruvius wil gebouwen ontwerpen in de vorm van een lichaam
B
Vitruvius wilde dat gebouwen ook in ideale verhoudingen gebouwd werden
C
De romeinen hadden perfecte lichamen
D
Vitruvius wist niet of hij architect of arts wilde worden
Slide 9 - Quiz
Waar is de "David van Michelangelo" een mooi voorbeeld van?
A
Een beeld uit de klassieke oudheid
B
Contrappost houding
C
Een beeld uit de Barok
D
Moderne kunst
Slide 10 - Quiz
Welke bewerking over de commedia dell'arte is NIET waar
A
stukken bestaan uit dansen, zingen, spel, mime en poezië
B
er zijn vaste personges die je kan herkennen aan hun maskers en dilecten
C
de tekst wordt geïmproviseerd
D
deze stukken worden vooral opgevoerd aan het hof
Slide 11 - Quiz
Voor de hofdans en zeker het hofballet maakte de Kerk echter een uitzondering. waarom?
A
Een hofdans was meer een manier om waardig te bewegen dan een fysieke bezigheid.
B
Er was nauwelijks of geen lichamelijk contact tussen mannen en vrouwen.
C
Er werd een verhaal uitgebeeld met een mogelijk leerzame les of een boodschap.
D
Er danste hovelingen aan mee.
Slide 12 - Quiz
Wat hoort NIET bij polyfone muziek
A
meerdere stemmen
B
elke stem heeft een eigen ritme
C
alle stemmen zijn gelijkwaardig
D
alle stemmen hebben dezelfde melodie
Slide 13 - Quiz
De renaissancetuin heeft verschillende doelen/functie. Wat is GEEN functie van de renaissancetuin?
A
De tuin met zijn versieringen is een statussymbool voor de eigenaar en vertelt over zijn rijkdom, kennis en macht
B
Esthetische functie net als de villa voldoet de tuin ook aan de harmonieleer
C
De tuin was er als plaats voor ontspanning en vermaak. Er werden schouwspelen/ toernooien georganiseerd en er waren beeldenprogramma's.
D
De tuin wordt gezien als plek om af te spreken met je geliefde
Slide 14 - Quiz
Dit muziekstuk is een:
A
monodie
B
madrigaal
C
mis
D
motet
Slide 15 - Quiz
welke zin over de polyfone muziek is WAAR?
A
in de late renaissance werd het minder complex
B
in de late renaissance veranderde er weinig
C
in de late renaissance werd het nog complexer
D
in de late renaissance maakte niemand meer muziek
Slide 16 - Quiz
Welke kunstenaar was naast schilder ook beeldhouwer, dichter, architect en wetenschapper?
A
Leonardo da Vinci
B
Botticelli
C
Michelangelo
D
Rafael
Slide 17 - Quiz
Welke compositievorm zie je in dit schilderij
A
rond
B
vierkant
C
rechthoek
D
driehoek
Slide 18 - Quiz
De commedia dell'arte is een vorm van improvisatietheater dat uit Italië stamt. Het was vooral populair van de 16e tot de 18e eeuw. Wat was kenmerkend voor de 'commedia dell'arte?
A
Tragedisch einde.
B
De dure kledij.
C
Gebruik van maskers.
D
wordt gespeeld op het hof
Slide 19 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van het klassieke Griekse drama
A
Expositie, conflict, climax, motorisch moment, peripetie en catastrofe
B
Conflict, peripetie, expositie, climax, catastrofe en motorisch moment.
Motorisch moment, catastrofe, conflict, peripetie, climax en expositie
Slide 20 - Quiz
Het idee over schoonheid in de renaissance ligt vast in evenwichtig maatgebruik, zuivere symmetrie en afgewogen wiskundige verhoudingen. Welke twee woorden zijn sleutelwoorden hiervoor?
A
Centraal Perspectief en symmetrie
B
Harmonie en evenwicht
C
Symmetrie en harmonie
D
Geometrie en evenwicht
Slide 21 - Quiz
Hoe kan je de reformatie terug zien in dit schilderij?
A
Een paar mensen zijn in de bijbel aan het lezen.
B
De mensen zijn bezig met wetenschap en meetkunde
C
Ze zitten in een kerk
D
De kleding ziet er duur uit
Slide 22 - Quiz
Wat is GEEN kenmerk van polyfonie
A
Meerder melodie lijnen
B
Meer stemmen
C
één stem
D
De tekst staat onder de melodie
Slide 23 - Quiz
klassiek drama kent drie vaste regels. Welke hoort er niet in het rijtje thuis?
A
Eenheid van tijd
B
Eenheid van handeling
C
Eenheid van dynamiek
D
Eenheid van plaats
Slide 24 - Quiz
Wat is een juiste kenmerk van het humanisme?
A
Mensen gingen het geloof erg belangrijk vinden. Ze verklaarde wetenschappelijke verschijnselen vanuit de kerk
B
Het humanisme is ontstaan in de vijftiende eeuw
C
De kennis in het humanisme moet zich baseren op de Griekse oudheid. De cultuur en vormen waren het ideaalbeeld.
D
Het is een literaire en intellectuele beweging
Slide 25 - Quiz
Op het schilderij zie je dat er een anatomie les gegeven wordt. Wat is de belangrijkste reden waarom deze les gegeven kon worden in die tijd.
A
Het humanisme stond centraal in die tijd en daarom wilde mensen onderzoek gaan doen om erachter te komen hoe alles werkt.
B
De mensen hadden genoeg geld betaald om bij de les aanwezig te zijn.
C
De man was een crimineel dus zijn lichaam mocht gebruikt worden voor de wetenschap.
D
De dode man had in zijn leven niet genoeg aan het leven na de dood gedacht en heeft de kerk niet genoeg vereerd en dit is god zijn manier om de man daarvoor te straffen.
Slide 26 - Quiz
In de tijd van de hoven en hovelingen in de 16e-17e eeuw werden er grote festiviteiten gehouden. Wat zijn de gelijkenissen tussen de intermezzi en de stravaganza?
A
De intermezzi en de stravaganza worden allebei opgericht door de adellijke familie van het hof die hun roem willen laten zien aan de andere rijke families.
B
De intermezzi en de stravaganza betekent dat er een pauzes zijn tussen een festiviteit, dinner.
C
De gelijkenis tussen de Stravaganza en de Intermezzi zijn ontstaan door de reformatie.
D
De intermezzi en de stravaganza werden allebei opgericht als beeld van de renaissance.
Slide 27 - Quiz
Wat is GEEN klassieke schrijver/filosoof?
A
Plato
B
Savonarola
C
Aristoteles
D
Ovidius
Slide 28 - Quiz
Waar en waarvoor wordt Commedia dell’arte vaak gespeelt
A
op straat, om de normale mens meer kennis te geven over de wereld buiten hun stad/land
B
op straat, voor vermaak voor de normale mens
C
bij het hof, voor vermaak voor de hovelingen.
D
bij het hof op grote feesten, zodat de gasten zien dat de hoveling kennis heeft van van de oudheid en ze ook kan toepassen.
Slide 29 - Quiz
Had de wetenschap een effect op de kunst?
A
Ja, het verbetert hoe de natuur werd afgebeeld
B
Ja, het verbeterde het perspectief en de weergave van menselijke lichamen
C
Nee, alles wat ze toen deden was perfect
D
Ja, want het verbeterde alleen het perspectief
Slide 30 - Quiz
Wat was het doel van Maarten Luther dat leidde tot het begin van de reformatie?
A
hij wilde het protestantisme in de kerk overbrengen
B
hij wilde zich verzetten tegen de woorden van de bijbel
C
hij wilde dat het kopen van aflaten gestimuleerd werd
D
hij wilde de kerk terugbrengen naar de basis
Slide 31 - Quiz
Welke uitspraken horen NIET bij het ‘mecenaat’?
A
Kunstenaars bepalen zelf wat voor kunst ze maken en verkopen dit meestal aan de elite.
B
Hovelingen moesten belasting betalen voor het mecenaat.
C
Wetenschappers en kunstenaars werken langdurig voor hetzelfde hof.
D
Het mecenaat ontstaat in Italië.
Slide 32 - Quiz
Wat wordt er bedoeld bij vitrivus met de relatie tussen het menselijke figuur en geometrische figuren?
A
er werd gekeken naar het individu
B
er is geen relatie
C
een verwijzing naar het goddelijke
D
de wedergeboorte
Slide 33 - Quiz
Welke mythologische aspecten vanuit de Klassieke geschiedenis zijn terug te zien in de kunsten?
A
Verhalen wat echt waar gebeurd is en waar verschillende geloven in voor komen.
B
Verschillende anekdotes die omschrijven wat de oudheid is en hoe culturen ontstonden
C
Anekdotes die de wereld beschrijven en absoluut niks over cultuur vertellen want dat mocht niet van de kerk.
D
Verhalen en denkbeelden van een bepaalde cultuur waarin belangrijke vragen aan bod komen.
Slide 34 - Quiz
Welke uitspraak past het beste bij het ideaal ‘Uomo Universale’
A
“Een mens moet veel kunnen om niet te vervelen.”
B
“Een mens moet alles kunnen om te slagen in de maatschappij.’’
C
"Een mens kan alles doen als hij maar wil"
D
“Een mens moet alles kunnen om serieus genomen te worden.”