VO woordenschat week 3 + herhaling wwg nwg

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
1 / 15
next
Slide 1: Slide
Nederlands

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Slide 1 - Slide

De baby wordt groot
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 2 - Quiz

Het jongetje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Quiz

Mijn vriend wordt leraar.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quiz

Mijn nichtje is vervelend
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

Sleep de juiste betekenis naar het woord

Slide 7 - Slide

Bewindslieden
Courant
Trammelant
Weduwe

Interieur
ministers of staatsecretarissen 
krant
ruzie 
vrouw van wie de man of vrouw overleden is
binnenkant (van een huis, een auto)

Slide 8 - Drag question

Wat zie je op de afbeelding?
Kies het juiste woord.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat zag je op de afbeelding?
A
ballustrade
B
catastrofe
C
rijtuig

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Wat zag je op de afbeelding?
A
ballustrade
B
catastrofe
C
rijtuig

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Wat zag je op de afbeelding?
A
ballustrade
B
catastrofe
C
rijtuig

Slide 15 - Quiz