Les 3 - V3.2 - hacer una cita - querer, poder, tener que

Clase de español - V3.2

miércoles, 2 de diciembre de 2020
Escribir un mini diálogo
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Clase de español - V3.2

miércoles, 2 de diciembre de 2020
Escribir un mini diálogo

Slide 1 - Slide

Repasar los deberes

Pepe
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Objetivo
In deze les ga je leren hoe je een voorstel voor een afspraak kan afslaan.
In deze les schrijf je een mini dialoogje waarbij je gebruik maakt van zullen, moeten, kunnen, willen en zin hebben

Slide 3 - Slide

No puedo quedar porque...

Slide 4 - Slide

tener + que + werkwoord
Je weet nog wat tener betekent, toch?
Weet je ook wat TENER betekent als je er QUE en een heel werkwoord er achter zet? Overleg met jouw vecino/a.


Slide 5 - Slide

¿Qué significa?

Slide 6 - Open question

Tener + que + heel  werkwoord
= moeten

Slide 7 - Slide

Tener que + infinitivo
¿Qué tienes que hacer cuando no puedes quedar con amigos?

Por ejemplo: 'No puedo quedar porque tengo que ir al dentista'
Ahora en lessonup

Slide 8 - Slide

Escribe 5 razones por qué no puedes quedar (en español)
timer
2:00

Slide 9 - Open question

Willen                 
Querer (ie)
  1. quiero
  2. quieres
  3. quiere
  4. queremos
  5. queréis
  6. quieren
Querer + infinitivo
Wil jij afspreken? = ¿Quieres quedar?
Ik wil eten = Quiero comer
Ik wil niet drinken = No quiero beber 

Slide 10 - Slide

Kunnen, mogen
Poder (ue)
  1. puedo
  2. puedes
  3. puede
  4. podemos
  5. podéis
  6. pueden
Poder + infinitivo
Ik kan niet afspreken = No puedo quedar
Kan je morgen voetballen? = Puedes jugar al fútbol mañana?
Kunnen jullie maandag gamen? = Podéis jugar con la consola el lunes?

Slide 11 - Slide

Objetivo
In deze les ga je leren hoe je een voorstel voor een afspraak kan afslaan.
In deze les schrijf je een mini dialoogje waarbij je gebruik maakt van zullen, moeten, kunnen, willen en zin hebben

Slide 12 - Slide

1. Ik weet nog wat het doel was van deze les.
2. We hebben met de les het doel bereikt.
3. Ik heb de vocabulaire voor vandaag goed geleerd.
4. Ik heb deze les goed gewerkt.
Waar
Niet waar?

Slide 13 - Open question

Los deberes para el viernes

Slide 14 - Slide