Havo 4 SET3 Katern3 en Katern4 H1

Havo 4 
SET3 Katern3 en Katern4 H1
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Havo 4 
SET3 Katern3 en Katern4 H1

Slide 1 - Slide

Is dit een homogeen of heterogeen product?
A
Homogeen
B
Heterogeen

Slide 2 - Quiz

Bij welke prijs komt de GO lijn te staan in de rechter grafiek?
A
€20
B
€10
C
€15
D
€7,50

Slide 3 - Quiz

Welke formule hoort waar? 
Maximale winst 
Geen winst en geen verlies 
Winst berekenen
GO = GTK
MO = MK
(GO - GTK) X q

Slide 4 - Drag question

Wat is hier de maximale winst als de productiecapaciteit 1200 stuks is

Slide 5 - Open question

Wat is hier de maximale winst?

Slide 6 - Slide

Bij welke marktvormen kun je geen gebruik maken van prijsconcurrentie?
A
Monopolie en oligopolie
B
Oligopolie en volkomen concurrentie
C
Volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie
D
Monopolistische concurrentie en monopolie

Slide 7 - Quiz

Wat is het 'consumentensurplus'?
A
Wat mensen meer bereid zijn te betalen dan ze moeten betalen
B
Dat de prijs van producten hoger is dan de betalingsbereidheid
C
Consumenten zijn niet bereid om het product te kopen
D
De hoogste prijs waarvoor een consument het product wil kopen

Slide 8 - Quiz

Wat gebeurt er met het consumentensurplus bij een prijsdaling
A
Die zal afnemen
B
Die zal toenemen
C
Die blijft gelijk
D
die verdwijnt

Slide 9 - Quiz

Welke kleur heeft het consumentensurplus?
A
Groen
B
Blauw
C
Rood
D
Geel

Slide 10 - Quiz

Het producentensurplus van één producent is
A
De prijs die de producent ontvangt voor het product.
B
De waarde van alle producten die hij kan verkopen.
C
De prijs die aan de producent wordt betaald min de prijs die hij minimaal wilt ontvangen.
D
De waarde van de opofferingskosten van de producent.

Slide 11 - Quiz

Welke afbeelding is een goede weergave van het producentensurplus?
A
B

Slide 12 - Quiz

Wat is een productiequotum?

Slide 13 - Open question

Bij het instellen van een maximumprijs ontstaat er een aanbodtekort of overschot?

Slide 14 - Open question

De overheid heft op een product accijns. Wat gebeurt er met de aanbodlijn?
A
Deze blijft hetzelfde
B
Deze gaat omhoog
C
Deze gaat omlaag

Slide 15 - Quiz

Katern 4 H1

Slide 16 - Slide

Welk begrip is GEEN voorraadgrootheid?
A
Waarde van je auto
B
Jouw salaris
C
Bezittingen
D
Hypothecaire lening

Slide 17 - Quiz

Als je gaat studeren kies je voor een investering in je .............
A
Kapitaal
B
Menselijke kapitaal
C
Verdiencapaciteiten
D
Ruilen over de tijd

Slide 18 - Quiz

Je gaat een lineaire hypotheek aan van €450.000. Deze los je in 30 jaar af. Hoeveel los je per jaar af?

Slide 19 - Open question

Je betaalt per jaar een rente van 3,8%. Hoeveel lasten heb je in het eerste jaar aan aflossing en rente?

Slide 20 - Open question

Je hebt een spaarrekening met daarop €8.000. Je krijgt 0,7% rente. Hoeveel geld staat er na 15 jaar op je rekening?

Slide 21 - Open question

Wat is de algemene prijs van tijd?
A
De rente die jij wilt betalen
B
De rente die jij van de bank moet betalen

Slide 22 - Quiz

Waar of niet waar?
Als er een hoog consumentenvertrouwen is wordt er meer geleend en is de rente hoger.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Er is een inflatie van 5%. De rente voor een spaarrekening is 1,3%. Wat is mijn reële rente percentage nauwkeurig?

Slide 24 - Open question

Is sparen of lenen aantrekkelijker bij hoge inflatie?
A
Sparen
B
Lenen

Slide 25 - Quiz