§5 en 6 De evolutietheorie e Argumenten voor de evolutietheorie

Erfelijkheid en evolutie
Basisstof 5 De evolutietheorie
Basisstof 6 Argumenten voor de evolutietheorie
1 / 31
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Erfelijkheid en evolutie
Basisstof 5 De evolutietheorie
Basisstof 6 Argumenten voor de evolutietheorie

Slide 1 - Slide

Doel
Je kunt
  • beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt.
  • omschrijven wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.
  • omschrijven wat overeenkomsten bij verschillende soorten organismen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.

Slide 2 - Slide

Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden

Slide 3 - Quiz

Als je langdurig in de felle zon ligt, komen in je lichaam meer mutaties voor.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quiz

Door geslachtelijke voortplanting en door mutaties ontstaan steeds nieuwe genotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Variatie in genotypen
Wat is waar?
A
Ontstaan door verandering in het fenotype
B
Ontstaan in de nakomelingen door geslachtelijke voortplanting

Slide 6 - Quiz

Wat hoort bij reductiedeling?
A
Meiose
B
De chromosomen worden gesplitst
C
46 chromosomen wordt 23
D
Mitose

Slide 7 - Quiz

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 8 - Quiz

Hoeveel chromosomen bevat cel 6?
A
23
B
22
C
46
D
44

Slide 9 - Quiz

Bij de mitose ontstaan nieuwe cellen die..........
A
Een ander aantal chromosomen heeft
B
Het zelfde aantal chromosomen heeft

Slide 10 - Quiz

De pijlers van de theorie

  1. Er zijn genetische verschillen aanwezig tussen organismen van één soort. Dit komt door geslachtelijke voortplanting en mutaties.
  2. Natuurlijke selectie (survival of the fittest) zorgt ervoor dat één vorm meer kans heeft om zich voort te planten en de genen door te geven.
  3. Ontstaan van nieuwe soorten door reproductieve isolatie.

Slide 11 - Slide

Wat is een soort?
Wat is een populatie?

  • Soorten zijn verdeeld in populaties. Populaties zijn groepen bij elkaar levende individuen van een soort. Bijv.: populatie konijnen in de waterleidingduinen en populatie konijnen in A'damse bos.
  • Meestal komt voortplanting tussen populaties niet veel voor.

Slide 12 - Slide

soort
  • Individuen behoren tot 1 soort wanneer zij bij onderlinge kruising vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen.
  • Een soort bestaat uit 1 of meer rassen, die kruisbaar zijn met elkaar: bijv. hondenrassen

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

gevolg
Door veranderingen in omgeving heeft één vorm meer kans om voort te planten, daardoor wordt langzamerhand bijv vachtkleur anders als aanpassing op minder water en bruinere planten. Er treedt een selectiedruk op ten gunste van wat bruinere vachttypes t.o.v. lichtere vachttypes op. Een hoge selectiedruk zorgt ervoor dat één type veel meer kans heeft om genen door te geven tov de andere types.

Slide 15 - Slide

Selectie
  • Zijn de omstandigheden gunstig, dan is de selectiedruk laag, ook de minder goed aangepaste organismen kunnen blijven leven.
  • Hoe meer variatie, hoe groter de overlevingskans in een veranderende omgeving (er is er altijd wel één aangepast).
  • Door natuurlijke selectie kan de oorspronkelijke vorm uitsterven, de mutant blijft leven: de soort is dan geëvolueerd.

Slide 16 - Slide

Binas 94A

Slide 17 - Slide

Charles Darwin

Slide 18 - Slide

Definitie evolutie

  • Het ontstaan en veranderen van levensvormen in de loop van zeer lange tijd. Eerst dacht men dat organismen uit stof konden ontstaan: generatio spontanea.
  • Grondlegger van theorie over evolutie is Lamarck die zag dat er een geleidelijke ontwikkeling plaatsvond bij bijv. de nek van giraffen. Deze theorie is verder ontwikkeld en helder geformuleerd door Charles Darwin in 1859.


Slide 19 - Slide

Charles Darwin had ook veel tegenstanders
Darwins publicatie was het startschot van een jarenlange, vaak bitter gevoerde strijd tussen voor- en tegenstanders van het ‘darwinisme’. Met name Huxley en Hooker verdedigden Darwins ideeën tegen aanvallen van onder andere de bioloog Richard Owen (1804-1892). De ver doorgevoerde conclusie dat de mensheid van de apen zou afstammen zorgden voor veel vernederende opmerkingen en spotprenten waarop Darwin als aap werd afgebeeld

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Hier zie je enkele voorouders van de giraffen. De soortgenoten met een langere nek hadden voedsel, een grotere overlevingskans en daardoor krijgen zij 
meer nakomelingen. 
Het gunstige genotype (lange nek)
werd doorgegeven. 

Een verklaring hoe de giraffen aan hun lange nek zouden zijn gekomen.
Evolutietheorie
Darwin

Slide 22 - Slide

Fossielen
  • Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteente.
  • Door de fossielen die gevonden zijn, blijkt dat in miljoenen jaren (evolutie) soorten zijn ontstaan, veranderd en/of verdwenen zijn.

  • De fossielen zijn een argument voor de evolutietheorie, ze laten zien dat de evolutietheorie waar kan zijn.
Levende fossiel
'Levende fossielen'  zijn dieren die al heel vroeger leefden en nu nog steeds (Bijv. de Naulitus, een zeedier).

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Isolatie
  • Als verschillende vormen van een soort van elkaar gescheiden raken noem je dat isolatie. Dit kan bijvoorbeeld komen door een rivier, een zee, ijs, bergen of een woestijn. 
  • De vormen zullen dat steeds meer van elkaar verschillen omdat ze zich gedurende lange tijd aanpassen aan de omgeving.

  • Zo ontstaan er twee verschillende soorten. Deze kunnen geen vruchtbare nakomelingen voortbrengen.                

Slide 25 - Slide

De grondlegger van de evolutietheorie
A
Lamarck
B
De Vink
C
Darwin
D
MH2F

Slide 26 - Quiz

Isolatie
A
groepen organismen van dezelfde soort leven samen
B
groepen organismen van verschillende soorten leven samen
C
groepen organismen van dezelfde soort trekken naar elkaar toe
D
groepen organismen van dezelfde soort raken van elkaar gescheiden

Slide 27 - Quiz

Fossielen
Wat is NIET waar?
A
Versteende overblijfselen van organismen
B
Afdrukken van organismen in gesteenten
C
Er bestaan levende fossielen
D
Fossielen zijn versteende afdrukken van organismen die zijn overgebleven

Slide 28 - Quiz

Fossielen spelen een rol als argument voor de evolutietheorie
Wat is NIET waar?
A
hierdoor kan men zien dat soorten zijn verdwenen
B
hierdoor kan men zien dat soorten zijn ontstaan
C
hierdoor kan men zien dat soorten zijn veranderd
D
hierdoor kan men zien hoe soorten er in de toekomst uit gaan zien

Slide 29 - Quiz

Natuurlijke selectie
A
individuen met een betere aanpassing aan het milieu hebben een grotere overlevingskans en een grotere kans op nakomelingen
B
Twee soorten worden raken eerst geisoleerd van elkaar en komen daarna weer samen.
C
Natuurlijke selectie vindt plaats in dierentuinen
D
In MH2J vindt natuurlijke selectie plaats door de eeuwen heen

Slide 30 - Quiz

Maak opdrachten

15 t/m 21

Slide 31 - Slide