Les 04 - of, dat, dus en toen

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- tot welke woordsoorten de woorden of, dat, dus en toen kunnen behoren. 
- hoe je de woorden of, dat, dus en toen moet benoemen. 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- tot welke woordsoorten de woorden of, dat, dus en toen kunnen behoren. 
- hoe je de woorden of, dat, dus en toen moet benoemen. 

Slide 1 - Slide

Meerdere woordsoorten
Sommige woorden kunnen tot verschillende woordsoorten behoren. Dit geldt ook voor de woorden of, dat, dus en toen. 

Slide 2 - Slide

Het woord of
Het woord of is altijd een voegwoord, maar het kan zowel een nevenschikkend als een onderschikkend voegwoord zijn. 

Als het een hoofdzin aan een bijzin verbindt, is het woordje of  een onderschikkend voegwoord. 

Als het een keuze tussen twee of meer opties aangeeft, is het woordje of een nevenschikkend voegwoord.  

Slide 3 - Slide

Het woord dat
Ook het woord dat kan tot verschillende woordsoorten behoren: 
- als we het kunnen vervangen door het woord dit, dan is het een aanwijzend voornaamwoord. 

- als het terugwijst naar iets dat eerder in de zin wordt genoemd (het antecedent) is het een betrekkelijk voornaamwoord. 

- als het een bijzin aan een hoofdzin verbindt, is het een onderschikkend voegwoord. 

Slide 4 - Slide

Het woord dus
Het woord dus kan ook tot twee woordsoorten behoren.

- Als het twee hoofdzinnen aan elkaar verbindt, is het een nevenschikkend voegwoord. 

- Als  we het kunnen vervangen door het woord daarom is het een bijwoord. 

Slide 5 - Slide

Het woord toen
Ook het woord toen kan bij twee woordsoorten horen. 

- Als het een hoofdzin aan een bijzin koppelt, is het een onderschikkend voegwoord. 

- Als het niets aan elkaar koppelt, is het een bijwoord. 
 

Slide 6 - Slide


Ik weet niet of ik meega naar de film of vroeg naar bed ga. 
A
Onderschikkend voegwoord
B
Nevenschikkend voegwoord

Slide 7 - Quiz


Het regent hard, dus het uitstapje gaat niet door. 
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 8 - Quiz


Ik weet niet of ik meega naar de film of vroeg naar bed ga. 
A
Onderschikkend voegwoord
B
Nevenschikkend voegwoord

Slide 9 - Quiz


Toen hij de voorzet binnenschoot, werd de aanvaller dol van vreugde. 
A
Onderschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 10 - Quiz


Het regent hard, dus gaat het uitstapje niet door. 
A
Nevenschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 11 - Quiz


Het meisje dat de competitie 
won was niet de topfavoriet. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Onderschikkend voegwoord

Slide 12 - Quiz


Heb je dat t-shirt gisteren gekocht? 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Onderschikkend voegwoord

Slide 13 - Quiz


Ik hoop dat Sparta 
dit weekend wint. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Onderschikkend voegwoord

Slide 14 - Quiz


Toen was geluk nog heel gewoon. 
A
Onderschikkend voegwoord
B
Bijwoord

Slide 15 - Quiz