This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 7
Nederland handelsland
§7.1 Wat voeren we uit?
§7.2 Europa zonder grenzen?
Slide 1 - Slide
Wanneer stijgt het overschot op de betalingsbalans van Nederland?
A
Als de Nederlandse import meer stijgt dan de Nederlandse export
B
Als de Nederlandse export meer stijgt dan de Nederlandse import
C
Als de Nederlandse import stijgt en de Nederlandse export daalt
D
Als de Nederlandse export en de Nederlandse import allebei stijgen
Slide 2 - Quiz
Hoe verdient Nederland geld aan wederuitvoer?
A
Producten uit China worden verkocht in Nederland.
B
Wij verkopen zelf gemaakte producten aan het buitenland.
C
Ingevoerde telefoons uit China worden doorverkocht aan Duitsland.
Slide 3 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
1% van het Nederlandse bbp wordt verdiend met wederuitvoer.
B
Nederland exporteert alleen goederen die in het buitenland zijn gemaakt.
C
NL verdient meer geld aan wederuitvoer dan aan export van Nederlandse producten.
D
Onze ligging aan de Noordzee maakt ons zeer geschikt voor wederuitvoer.
Slide 4 - Quiz
Nederland heeft in vergelijking met andere landen een open economie omdat,
A
wij alle benodigde producten zelf kunnen maken.
B
het voor Nederland lastig is te handelen met het buitenland.
C
wij veel producten niet zelf kunnen maken.
Slide 5 - Quiz
Welke zin geeft de kenmerken van een open economie (er zijn 2 antwoorden goed)?
A
Het land heeft een lage importquote en een lage exportquote.
B
Het land heeft weinig last van economische problemen in andere landen.
C
Het land profiteert van economische groei elders in de wereld.
D
Het land voert veel goederen in en voert veel goederen uit.
Slide 6 - Quiz
Er zijn verschillende redenen waarom we goederen importeren. Hieronder staan een aantal goederen en een aantal redenen waarom we goederen importeren. Welke combinatie is juist?
A
Buitenlandse producten zijn van betere kwaliteit of goedkoper > goud.
B
Bepaalde grondstoffen hebben we in Nederland niet > kleding.
C
Ons klimaat is niet geschikt om bepaalde producten te verbouwen > meloenen.
Slide 7 - Quiz
Welke invloed heeft een wisselkoersstijging van de euro ten opzichte van de dollar op de Nederlandse import en export?
A
De euro wordt naar verhouding meer waard: Nederland gaat meer importeren en minder exporteren
B
De euro wordt naar verhouding minder waard: Nederland gaat meer importeren en minder exporteren
C
De euro wordt naar verhouding meer waard: Nederland gaat minder importeren en meer exporteren
D
De euro wordt naar verhouding minder waard: Nederland gaat minder importeren en meer exporteren
Slide 8 - Quiz
'Duitse tolheffing is een barrière en dat is nooit goed' Gisteravond meldden Duitse media dat de EU en Duitsland het zo goed als eens zijn over de tolheffing voor personenauto's. De Nederlandse minister van Infrastructuur en Milieu is negatief over het Duitse plan. Ze vindt het in strijd met Europese regels voor vrij verkeer van.................... 'Dit werpt een barrière op.'
A
Diensten
B
Goederen
C
Personen
D
Kapitaal
Slide 9 - Quiz
Nederland importeert fors meer tweedehands auto's. Nederland ontdekt massaal de tweedehands auto uit het buitenland, met name Duitsland. Vorig jaar werden 150.000 tweedehands auto's geïmporteerd, een stijging van 30 procent ten opzichte van het jaar ervoor. Dat blijkt uit cijfers van branchevereniging Bovag. Het gaat hier over vrij verkeer van...?
A
Diensten
B
Goederen
C
Kapitaal
D
Personen
Slide 10 - Quiz
Wat is harmonisatie?
A
Een extra lange bus.
B
Wetten worden op elkaar afgestemd.
C
Wetten worden per land bepaald.
Slide 11 - Quiz
De volgende zinnen gaan over de EMU. Welke is juist?
A
Alle lidstaten van de EU behoren tot de EMU.
B
Binnen de eurozone kun je met één valuta betalen.
C
De Europese Centrale Bank is de bank voor alle landen binnen de EU.
D
De Europese Centrale Bank moet zorgen voor een lage rente.
Slide 12 - Quiz
Van landen in de eurozone mag de staatsschuld niet hoger zijn dan 60% van het bruto binnenlands product. Nederland heeft een bbp van € 678 miljard en een staatsschuld van € 480 miljard. Bereken de staatsschuld als percentage van het bbp.