H1 industriele revolutie herhalen

H1 industriele revolutie herhalen
1 / 16
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

H1 industriele revolutie herhalen

Slide 1 - Slide

In welk land begon de industriële revolutie?
A
Belgie
B
Nederland
C
Engeland
D
Amerika

Slide 2 - Quiz

Wat betekent "Industriële Revolutie"?
A
verandering in de manier van denken
B
verandering van manier om met werknemers om te gaan
C
verandering van de manier van produceren
D
grote verandering in korte tijd

Slide 3 - Quiz

Wanneer kwam de industrie in Nederland op gang?
A
eerste helft 18e eeuw
B
tweede helft 18e eeuw
C
eerste helft 19e eeuw
D
tweede helft 19e eeuw

Slide 4 - Quiz

Deze les gaat over de industriële revolutie.

Wanneer was de industriële revolutie?
A
In de 18e eeuw
B
In de 19e eeuw
C
In de 20e eeuw
D
In de 21e eeuw

Slide 5 - Quiz

Eind 19de eeuw werden VAKBONDEN opgericht. Waarom?
A
Vakbonden kwamen op voor arbeiders en eisten betere arbeidsomstandigheden.
B
Vakbonden kwamen op voor fabrieksbazen en eisten betere arbeidsomstandigheden.
C
Vakbonden kwamen op voor arbeiders en eisten betere leefomstandigheden.
D
Vakbonden kwamen op voor arbeiders en eisten betere woonomstandigheden.

Slide 6 - Quiz

De arbeidsomstandigheden in de fabriek waren...
A
Oké, mensen werkten hard maar in een gezonde omgeving
B
Goed, ze verdienden voldoende geld in een gezonde omgeving
C
Matig, ze werkten in een ongezonde omgeving maar kregen goed betaald
D
Slecht, het was zwaar werk in ongezonde omgeving

Slide 7 - Quiz

Socialisme
Liberalisme
Fabrieks arbeiders
Fabrieksbazen
Grote rol overheid
Kleine rol overheid
Gelijkheid
Vrijheid

Slide 8 - Drag question

Wat past er bij socialisme en wat bij liberalisme?
Socialisme
Liberalisme
Alleen rijke mogen stemmen
Arbeiders moeten ook kiesrecht krijgen
Wetten moeten arbeiders beschermen
Fabriekseigenaren moeten zo min mogelijk gehinderd worden door regels

Slide 9 - Drag question

Wat is NIET waar?
Na 1848 ....
A
kregen de burgers meer vrijheden
B
kreeg het parlement meer te zeggen.
C
mocht de koning alles beslissen in het land
D
mochten alleen rijke mannen stemmen

Slide 10 - Quiz

Wie hebben er kiesrecht in 1848?
A
Mannen mogen stemmen
B
Rijke mannen en vrouwen mogen stemmen
C
Als een man genoeg belasting betaald mag hij stemmen
D
Niemand mag stemmen

Slide 11 - Quiz

VÓÓR 1848
VANAF 1848
Koning heeft alle macht
Ministeriële verantwoordelijkheid
Constitutionele monarchie
Parlementaire democratie
Koning is onschendbaar 

Slide 12 - Drag question

Op de afbeelding zie je koning Willem II. Hij had tot 1848 veel macht.
In 1848 werd er een nieuwe grondwet aangenomen.

Wat stond er in de grondwet van 1848?
A
Dat de koning na 1848 staatshoofd bleef, maar de minister-president de regeringsleider was.
B
Dat de koning na 1848 regeringsleider bleef, maar de minister-president het staatshoofd werd.
C
Dat de koning werd afgezet en onthoofd, de minister-president kreeg alle macht.

Slide 13 - Quiz

Vul in:
Voor 1848 maakte de                                    alle wetten, na 1848 deed het                                 dit.  
Na 1848 waren er verkiezingen waarbij rijke                                           het parlement kozen. 
Vanaf 1848 kon niet de koning, maar het parlement                                   ontslaan. 
Om de                                     jaar mocht  het
                             een nieuw parlement kiezen.


                               

ministers
mannen
vier
volk
koning
parlement

Slide 14 - Drag question

Wat is feminisme?
A
Het streven dat vrouwen meer gaan verdienen dan mannen.
B
Het streven naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
C
Het streven dat vrouwen beter zijn dan mannen.
D
Het streven dat mannen meer gaan doen voor vrouwen.

Slide 15 - Quiz

Wie was Aletta Jacobs?
A
Kwam op voor algemeen kiesrecht
B
Kwam op voor de mannenrechten
C
Kwam op voor vrouwenrechten
D
Kwam op voor de rechten van klas 2D

Slide 16 - Quiz