1.7 Ma 4 nov.

Welkom B2A!!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom B2A!!

Slide 1 - Slide

Programma van vandaag
  • Samen lezen
  • Uitleg grammatica
  • Aan de slag!
  • Inleveren schrijfopdracht 11 november!

Slide 2 - Slide

Samen lezen
blz. 102
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Wat weten jullie nog van grammatica?

Slide 4 - Mind map

Lesdoelen
  • Ik kan de persoonsvorm aanwijzen in een zin;
  • Ik kan een zin in zinsdelen verdelen;
  • Ik kan het werkwoordelijk gezegde benoemen in een zin;
  • Ik kan het onderwerp benoemen in een zin;

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm
  • Maak de zin vragend.
  • Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
  • Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.

Voorbeelden 
Gaat mijn oma naar het verzorgingstehuis?
Mijn oma gaat naar het verzorgingstehuis.  Mijn oma's gaan ...
Mijn oma ging naar het verzorgingstehuis. 


Slide 6 - Slide

Persoonsvorm in enkelvoudige zin
Maak de zin vragend.
Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Het werkwoord is = altijd persoonsvorm ;-)

Slide 7 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
'Silvester en Jitse zijn goede vrienden.'
A
Silvester en Jitse
B
zijn
C
goede vrienden

Slide 8 - Quiz

GRAMMATICA ZINSDELEN
zinsdelen

Een zin kun je in verschillende stukjes verdelen. Deze stukjes noemen we zinsdelen. Een persoonsvorm is zo'n zinsdeel.


Slide 9 - Slide

Wat zijn zinsdelen?
A
Stukjes van een zin
B
stukjes van een woord
C
één woord

Slide 10 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 11 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 
Een persoonsvorm behoort dus ook altijd tot het werkwoordelijk gezegde.

Slide 12 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

'Lucas heeft de hele vakantie gewerkt.'
A
Lucas
B
heeft
C
de hele vakantie
D
heeft gewerkt

Slide 13 - Quiz

Het onderwerp
Het onderwerp vind je door te vragen:
Wie/wat + WG + er?

Voorbeeld 
Hebben/ zij /de honden/ alleen in huis /gelaten?
 PV (wg)                                                                       wg
Wie hebben er gelaten?

Slide 14 - Slide

Korte en lange onderwerpen

Zin met een kort onderwerp:

Peter | koopt | een nieuwe laptop voor zijn vader.


Zin met een lang onderwerp:

De dikke grizzlybeer die uit de prullenbak staat te eten | kijkt | naar mij.


Slide 15 - Slide

Wat is het onderwerp?

Tobias gaf zijn schrift aan Jorden.
A
Tobias
B
gaf
C
Jorden
D
gaf aan

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 17 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
"Marianne weet wat de persoonsvorm is."
A
Marianne
B
weet
C
persoonsvorm
D
Is

Slide 18 - Quiz

Aan de slag!
 Je gaat in tweetallen of in een groepje aan de slag.

Maak van paragraaf 1.7
Opd. 1 t/m 7
Alles af?
Verder met je schrijfopdracht!





timer
15:00

Slide 19 - Slide

De schrijfopdracht
Schrijf je superheldenverhaal!

Inleveren: 11 november via Magister

Slide 20 - Slide