TA 5 Thema 3.4.17 leestekens achter in zin

doel:
Ik weet welke leestekens je aan het eind van een zin zet en wanneer je welk leesteken gebruikt.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 5

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

doel:
Ik weet welke leestekens je aan het eind van een zin zet en wanneer je welk leesteken gebruikt.

Slide 1 - Slide

Zijn jullie er klaar voor?!

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wanneer gebruik je een punt?
A
Aan het einde van de zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Aan het einde van een bevelzin of uitroep.

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Wanneer gebruik je een vraagteken?
A
Aan het einde van de zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Aan het einde van een bevelzin of uitroep.

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

Wanneer gebruik je een uitroepteken?
A
Aan het einde van de zin.
B
Aan het einde van een vraagzin.
C
Aan het einde van een bevelzin of uitroep.

Slide 8 - Quiz

Waarom komt Sinterklaas met de boot
A
.
B
?
C
!

Slide 9 - Quiz

De Pieten strooien met pepernoten
A
.
B
?
C
!

Slide 10 - Quiz

Pas op, val niet van het dak
A
.
B
?
C
!

Slide 11 - Quiz

Welke zin is goed?
A
B
C

Slide 12 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Kijk uit.
B
Kijk uit?
C
Kijk uit!

Slide 13 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Ik lust geen chocoladeletter.
B
Ik lust geen chocoladeletter?
C
Ik lust geen chocoladeletter!

Slide 14 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Mag jij je schoen zetten.
B
Mag jij je schoen zetten?
C
Mag jij je schoen zetten!

Slide 15 - Quiz

Goed of fout:

Wat een leuke Piet.
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quiz

Goed of fout:

Kijk uit voor het paard!
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quiz

Goed of fout:

Vandaag is het maandag!
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

GOED GEOEFEND!!!!

Slide 19 - Slide

Aan het werk
Taal:
 Thema 3, week 4
Les 17
2x plussen
Daarna : taal shuffle

Slide 20 - Slide