wo 17 feb 2021

1 / 49
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 17 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Montag, der fünfzehnte Februar
Ziel: je kunt informatie uit een verhaal halen 

  1. boek samen lezen
  2. naamvallen uitleggen
  3. leren woorden voor diagnostische toets in break-out rooms


Hausaufgaben: Zie werkwijzer+ leerdoelenkaart+ Wörterliste! 

Slide 2 - Slide

Wat hoort bij deze les 
Op de volgende sheets

Slide 3 - Slide

welke opdrachten moet je maken als inleveropdracht?

Slide 4 - Open question

waar kun je de inleveropdrachten van periode 3 vinden?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Video

Stappenplan naamvallen
1. Check voorzetsels en werkwoorden en bepaal de naamval
2. bepaal het geslacht van het woord achter de vz/ ww
3. ga de zin verder ontleden als er geen voorzetsel in staat
gebruik hiervoor bijv. HIJ/HEM/AAN HEM
4.  bepaal het geslacht van het woord
5. Kijk in het schema voor de uitgang (let goed op of het woord, dat je moet invullen bij de DER-groep of ein-groep hoort) 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

uitlegfilmpjes/plaatjes/quiz/ andere dingen van afgelopen lessen om terug te kijken op de volgende pagina's

Slide 9 - Slide

welke is juist?
A
du gibst
B
du gebe
C
du giebst
D
du geben

Slide 10 - Quiz

welke is juist?
A
er fahrt
B
er fahre
C
sie fahre
D
er fährt

Slide 11 - Quiz

wat is een sterk werkwoord?
A
een werkwoord dat verandert van klank bij meervoud
B
een werkwoord dat verandert van klank in de verleden tijd
C
een werkwoord dat niet verandert in de verleden tijd
D
een werkwoord dat niet verandert in bij meervoud

Slide 12 - Quiz

wat is een zwak werkwoord?
A
geben
B
essen
C
fühlen
D
machen

Slide 13 - Quiz

wat is een sterk werkwoord?
A
laufen
B
wohnen
C
sehen
D
spielen

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

woorden, die je moet vertalen in je groepje 
van Kapitel 2

betrachten/ Anzug/ Abendkleid/ 
hören auf (aufhören is het hele werkwoord) /
 Schachtel/ hässlich/ Spielecke/ weinen

Slide 18 - Slide

woorden, die je moet vertalen in je groepje 
van Kapitel 3

gebrochen/ Kekse/ Küchen/riesig/ Geräusch/ Schwanz/ Kampf
wach/ fangen an (van het ww anfangen)/ stark/ tapfer/ 
Hausschuh/ Spielzeugkanone

Slide 19 - Slide

woorden, die je moet vertalen in je groepje 
van Kapitel 4
Rauch/ Zauberwald/ Wer bist du/ Fluch/ lächelt/
Schloss/ Schlitten/ Räume/ Es schneit/ Schlosstor/
Affen/ Bach/ freuen sich/ Aufführung

Slide 20 - Slide

woorden, die je moet vertalen in je groepje 
van Kapitel 5
Thronsaal/ Zuckerpflaumen-Fee/ aufmerksam/
Röcke/ Stück/ Kosaken/ Luft/ Pfefferminzstäbchen/
Blumenwalzer

blz 45/55: 
Erzgebirge/ Märchenfigur/ Räuchermännchen

Slide 21 - Slide

woorden, die je moet vertalen in je groepje/alleen
van Kapitel 6
zurück/müde/ wach auf/ Weihnachtsmorgen/ Traum/ kein/ Wohnzimmertür/ blickt (komt van het ww blicken)
echter Prinz

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

1

Slide 26 - Video

00:35
was hast du heute gefrühstückt?
A
Wat heb je vandaag gegeten
B
wat heb je vandaag gedronken
C
wat heb je vandaag ontbeten
D
Wat heb je vandaag gedaan

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

0

Slide 41 - Video

0

Slide 42 - Video

0

Slide 43 - Video

0

Slide 44 - Video

0

Slide 45 - Video

0

Slide 46 - Video

0

Slide 47 - Video

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide