Quiz hoofdstuk 2 (3 mavo)

Weet je het nog?

Quiz Hoofdstuk 2 (mavo 3)

- 23 vragen -

1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Weet je het nog?

Quiz Hoofdstuk 2 (mavo 3)

- 23 vragen -

Slide 1 - Slide

1) Wat is een verzameling van wetten en regels die de consument beschermt bij de aankoop van producten ?
A
consumentenwetten
B
consumentenregels
C
consumentenrecht
D
productregels

Slide 2 - Quiz

2) Wanneer ben je beschermd door het consumentenrecht?
A
Op een rommelmarkt
B
In een winkel
C
Via marktplaats
D
Kopen van een vriend

Slide 3 - Quiz

3) Als consument heb je geen recht op een deugdelijk product.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

4) Je hebt recht op een deugdelijk product. Wat is een deugdelijk product?
A
Het product moet bij normaal gebruik voldoen aan de verwachtingen
B
Het product moet altijd van de beste kwaliteit zijn
C
Bij verkeerd gebruik moet product blijven functioneren

Slide 5 - Quiz

5) De warenwet is
A
De mensen die voedsel controleren
B
De mensen die de waarde controleren van een product
C
De wet waarin staat dat een product niet schadelijk mag zijn voor je gezondheid
D
De wet waarin staat dat een product voor eerlijke waarde verkocht moet worden

Slide 6 - Quiz

6) Wie controleert er of bedrijven zich wel houden aan de Warenwet?
A
De producenten
B
Het ministerie van volksgezondheid
C
Het voedingscentrum
D
De NVWA

Slide 7 - Quiz

7) Wat valt niet onder de Colportagewet?
A
avondje bij de buren waarop een vertegenwoordigster cosmetica verkoopt
B
verkopen tijdens een georganiseerde boottocht
C
huis aan huis verkopen
D
verkopen tijdens een goede doelendag op school

Slide 8 - Quiz

8) De Colportagewet geldt bij producten met een minimale waarde van € .......
A
€ 5
B
€ 25
C
€ 50
D
€ 75

Slide 9 - Quiz

9) Als een product voor schade zorgt, moet de fabrikant dit vergoeden. Dit staat in de:
A
Warenwet
B
Wet productaansprakelijkheid

Slide 10 - Quiz

10) Jouw via het internet gekochte sneakers passen niet. Van welke wet kun je gebruik maken?
A
De warenwet
B
Wet koop op afstand
C
Colportagewet
D
Wet productaansprakelijkheid

Slide 11 - Quiz

11) Wat betekent de afkorting ACM?
A
Autoriteit Consument & Markt
B
Autoriteit Consument & Media
C
Autoriteit Commercie & Markt
D
Algemene Consument & Markt

Slide 12 - Quiz

12) Bij een vergelijkend warenonderzoek vergelijk je:
A
gelijksoortige producten en verschillende merken
B
gelijksoortige merken en verschillende producten
C
gelijksoortige producten en merken
D
verschillende producten en merken

Slide 13 - Quiz

13) Wat is Consumer power?
A
producenten die samen opkomen voor de eigen belangen
B
door gezamenlijk op te treden heb je meer invloed op producten
C
iemand die samen met anderen het zelfde product koopt
D
consumenten die samen een product kopen

Slide 14 - Quiz

14) Wat is een voorbeeld van Consumer Power?
A
Judith besluit om in haar eentje geen ongezond eten te halen.
B
Een groep consumenten koopt geen plofkip meer.
C
Het vergelijken van producten van verschillende merken.

Slide 15 - Quiz

15) Wat doen consumentenorganisaties NIET?
A
Onpartijdige informatie geven
B
Informatie geven over de rechten en plichten van de consument
C
Opkomen voor detaillisten
D
Acties voeren om de belangen van consumenten te beschermen bij overheid en bedrijven

Slide 16 - Quiz

16) Wat is geen voorbeeld van milieuschade?
A
Afval
B
Recycling
C
Vervuiling van lucht, water en bodem
D
Verbruik van grondstoffen

Slide 17 - Quiz

17) Een keurmerk ...
A
geeft aan wat er in het product zit.
B
geeft aan waar het product vandaan komt.
C
is een logo dat aangeeft dat een product aan bepaalde eisen voldoet.
D
is een beoordeling van uit een test.

Slide 18 - Quiz

18) Kan je "de woningmarkt" echt bezoeken?
A
Ja, dat kan elke zaterdag
B
Nee, dit is een begrip; Het totaal van vraag en aanbod van woningen
C
Alleen op afspraak

Slide 19 - Quiz

19) Wat is huurtoeslag ?
A
Is een financiële bijdrage van de overheid waarmee je een deel van de huur kunt betalen
B
Een financiële bijdrage van de bank
C
Is een financiële bijdrage van de bank waarmee je een deel van de huur kunt betalen
D
Is een financiële ondersteuning van de overheid

Slide 20 - Quiz

20) Hoeveel is de kosten koper (k.k.)?
A
Ongeveer 1% van de vraagprijs
B
Ongeveer 5% van de vraagprijs
C
Ongeveer 1% van de koopprijs
D
Ongeveer 5% van de koopprijs

Slide 21 - Quiz

21) Wat betekent OZB?
A
Onroerende Zaak Belasting
B
Huurtoeslag
C
Gemeentebelasting
D
Huurverhoging

Slide 22 - Quiz

22) Welke huurwoningen zijn duurder dan €740?
A
Sociale huurwoningen
B
Huurwoningen in de vrije sector

Slide 23 - Quiz

23) Wie stelt een transportakte (leveringsakte) op?
A
Het Kadaster
B
Burgemeester
C
Notaris
D
De koper en verkoper

Slide 24 - Quiz