20250107 past simple

1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

M2 past simple
Deze les leer jij 
  • wat er bedoeld wordt met de past simple
  •  wanneer je een past simple gebruikt
  •  hoe je een gewone zin in de past simple maakt met een regelmatig werkwoord. 

Slide 2 - Slide

Grammar - aantekening
Past simple = verleden tijd
Gebruik je om een gebeurtenis in de verleden tijd te beschrijven. 

voorbeeld: 
We visited Paris in 2021.
They finished their homework at 9pm.

Slide 3 - Slide

Over welke tijd in het Nederlands hebben we het als we hebben over de past simple?

Slide 4 - Open question

Grammar 
Je herkent een past simple zin aan woorden/zinsdelen zoals:
  • yesterday
  • last week
  • a year ago
  •  in the past
  •  in 1900 / 1997 / 2024
  •  when I was younger
  • enz

Slide 5 - Slide

Geef een paar voorbeelden van woorden die een past simple/verleden tijd aangeven:

Slide 6 - Mind map

regelmatige en onregelmatige werkwoorden
In het Nederlands heb je  
  • zwakke (regelmatige) werkwoorden 
  • sterke (onregelmatige) werkwoorden. 

zwakke ww: werken - werkte - gewerkt / reizen - reisde - gereisd
Sterke ww: lezen - las - gelezen / lopen - liep - gelopen

Slide 7 - Slide

regelmatige en onregelmatige werkwoorden
In het Engels is dat ook zo.

Regelmatige werkwoorden: walk - talk - travel - enz 
onregelmatige werkwoorden: have - read - think - enz

De onregelmatige mag je nog even vergeten! :)

Slide 8 - Slide

Hoe maak je een gewone zin in de verleden tijd?
  • plak -ed achter het (regelmatige) werkwoord
-> walk - walked
-> laugh - laughed
-> play - played

Slide 9 - Slide


Zet het werkwoord in de verleden tijd:
Emma (clean) her room yesterday.

Slide 10 - Open question

Zet de werkwoorden in de verleden tijd:
We (walk) to the park and (play) soccer with our friends.

Slide 11 - Open question

Uitzonderingen:

  • ww eindigt op e -> alleen d erachter (love - loved, bake - baked)


Slide 12 - Slide

Hoe schrijf je 'dance' in de verleden tijd?
A
dancet
B
danced
C
danceed
D
dancd

Slide 13 - Quiz

Hoe schrijf je 'smoke' in de verleden tijd?

Slide 14 - Open question

Uitzonderingen:

ww eindigt op medeklinker + y -> ied 
(carry - carried, marry - married)

Slide 15 - Slide

Hoe schrijf je 'try' in de verleden tijd?
A
tryd
B
tryed
C
tryied
D
tried

Slide 16 - Quiz

Hoe schrijf je 'worry' in de verleden tijd?

Slide 17 - Open question

Uitzonderingen:

kort werkwoord met één klinker + medeklinker als laatste letter -> verdubbeling laatste letter (stop - stopped, swap - swapped)

Slide 18 - Slide

Hoe schrijf je 'plan' in de verleden tijd?
A
planed
B
pland
C
planned
D
plannied

Slide 19 - Quiz

Hoe schrijf je 'travel' in de verleden tijd?

Slide 20 - Open question

Samenvatting
wat? past tense = verleden tijd
hoe? werkwoord + ed 
signaalwoorden: yesterday, last week, in 2023


Slide 21 - Slide

Welke 'tijd' wordt bedoelt met de past simple?

Slide 22 - Open question

Welk woord hoort niet bij de past simple?
A
yesterday
B
in 1900
C
now
D
last week

Slide 23 - Quiz

Welke regel hoort bij de past simple?
A
je gebruikt het hele werkwoord.
B
je gebruikt het werkwoord + t
C
je gebruikt het werkwoord + s
D
je gebruikt het werkwoord + ed

Slide 24 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het werkwoord 'want' in de past simple?
A
want
B
wanted
C
wants
D
wantd

Slide 25 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het werkwoord 'enjoy' in de past simple?
A
enjoys
B
enjoid
C
enjoyed
D
enjoyd

Slide 26 - Quiz

Wat is de correcte vorm van het werkwoord 'cry' in de past simple?
A
crys
B
cryed
C
cryed
D
cried

Slide 27 - Quiz

Brain dump
  1. Wat wordt bedoeld met de past simple?
  2. Wanneer wordt de past simple gebruikt?
  3. Hoe maak je een past simple?

Slide 28 - Slide

1. Wat wordt bedoeld met de past simple?
2. Wanneer wordt de past simple gebruikt?
3. Hoe maak je een past simple?
4. Maak een zin in de past simple met het werkwoord 'walk'.

Slide 29 - Open question

Opdracht (online)
Je gaat een online opdracht maken. 
Volg de link in de volgende slide.
Lees de opdracht en kijk naar het voorbeeld (show example)
Klaar? Check je antwoorden. 

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Link