2324 5.3 Beelden maken met een lens 3K deel 1

H5 Licht
1 / 21
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

H5 Licht

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Herhalen schaduw, spiegelwet, uv en ir
  • Uitleg lenzen
  • HW: opdr 1 t/m 13

Slide 2 - Slide

5.1 Schaduw van een voorwerp construeren.

Slide 3 - Slide

Opdracht 1
Construeer de schaduw van beide lampen.

Slide 4 - Slide

5.1 Spiegels
hoek van inval
hoek van terugkaatsing

Slide 5 - Slide

Opdracht 2
Construeer weerkaatsing van de lichtstralen.

Slide 6 - Slide

5.2 Van infrarood tot ultraviolet
Licht is een vorm van
straling.

UV - straling: fluoresceren, 
verbranden en ioniseren

IR - straling: thermogram

Slide 7 - Slide

Opdracht 3
Waar of niet waar?
  1. Als er in de bergen sneeuw ligt, verbrand je nog sneller dan anders.
  2. Als je zont op een grasveld, verbrand je minder snel dan als je zont op het strand.
  3. Hoe warmer het in de zomer is, hoe sneller je huid verbrandt.
  4. In de zomer bevat zonlicht meer uv-straling dan op dezelfde tijd in de winter.
  5. Om 12.00 uur bevat het zonlicht evenveel uv-straling als om 16.00 uur. 




Slide 8 - Slide

5.2 Kleuren zien
Laat je gekleurd licht op een voorwerp vallen dan kan het voorwerp twee kleuren krijgen.

Wordt er geen licht weerkaatst zie je het voorwerp als grijs/ zwart.
Wordt er wel licht weerkaatst zie je het voorwerp als de kleur van het licht

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Opdracht 4
Waar of niet waar?
  1. Als er in de bergen sneeuw ligt, verbrand je nog sneller dan anders.
  2. Als je zont op een grasveld, verbrand je minder snel dan als je zont op het strand.
  3. Hoe warmer het in de zomer is, hoe sneller je huid verbrandt.
  4. In de zomer bevat zonlicht meer uv-straling dan op dezelfde tijd in de winter.
  5. Om 12.00 uur bevat het zonlicht evenveel uv-straling als om 16.00 uur. 




Slide 11 - Slide

5.3 Beelden maken met een lens

Slide 12 - Slide

Leerdoelen
  • Je kan bepalen waar een beeld gevormd wordt door het beeld te construeren.
  • Je kan verschillende soorten lichtbundels noemen.
  • Je kan het verschil uitleggen tussen positieve en negatieve lenzen.

Slide 13 - Slide

Divergent / convergent
  • Een divergente lichtbundel gaat UIT elkaar.
  • Een convergente lichtbundel gaat NAAR elkaar.
  • Een evenwijdige lichtbundel gaan RECHT.

Slide 14 - Slide

Opdracht 5
Welke twee soorten lichtbundels zie je bij ieder plaatje?

Slide 15 - Slide

Lenzen
Positieve lenzen of + lenzen zijn aan de rand dunner als in het midden.

Negatieve lenzen of - lenzen zijn aan de rand dikker als in het midden.

Slide 16 - Slide

Opdracht 6
Is de lens positief, negatief of geen van beide?

Slide 17 - Slide

Lichtbreking bij lenzen
Bij positieve lenzen wordt de lichtstraal naar binnen toe afgebogen

Bij negatieve lenzen wordt de lichtstraal naar buiten toe afgebogen.

Slide 18 - Slide

Opdracht 7
Is de lens positief of negatief?

Slide 19 - Slide

Het brandpunt
Iedere lens heeft een brandpunt. 

De lichtstralen in een evenwijdige lichtbundel worden allemaal naar dit punt toe gebogen bij een positieve lens. En lijken uit dit punt te komen bij een negatieve lens. 

Hoe dichter het brandpunt bij de lens licht, hoe sterker de lens.

Het brandpunt geven we aan met een F.

Slide 20 - Slide

Zelf aan de slag
Aan het werk met opdracht 1, 2, 5, 7, 8, 9 van 5.3

Slide 21 - Slide