Na een vraag kan de docent een korte uitleg geven.
Als er veel fouten worden gemaakt in de vraag --> schrijf het goede antwoord op in je schrift.
Tijdens deze uitleg kijk je niet op je telefoon en ben je stil.
We gaan niet schreeuwen/roepen/gillen etc. door de klas.
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2
This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
2M herhalingsles
Afspraken:
Je logt in met je voornaam.
log in met de laptop
Na een vraag kan de docent een korte uitleg geven.
Als er veel fouten worden gemaakt in de vraag --> schrijf het goede antwoord op in je schrift.
Tijdens deze uitleg kijk je niet op je telefoon en ben je stil.
We gaan niet schreeuwen/roepen/gillen etc. door de klas.
Slide 1 - Slide
Welke stof kun je niet herkennen aan de kenmerkende geur?
A
water
B
chloor
C
wasbenzine
D
spiritus
Slide 2 - Quiz
chloor herken je aan de ...........
A
geur
B
kleur
C
smaak
D
brandbaarheid
Slide 3 - Quiz
Zout herken je aan de ........
A
geur
B
smaak
C
kleur
D
brandbaarheid
Slide 4 - Quiz
goud herken je aan de ......
A
brandbaarheid
B
smaak
C
geur
D
kleur
Slide 5 - Quiz
Wat zien wij hier?
A
Toepassingsgebieden
B
Gevarenpictogrammen
C
Niet mengen!
D
Tekeningen
Slide 6 - Quiz
Wat betekent deze pictogram (kijk in je boek)
A
vuur
B
ontvlambaar
C
brandbaar
D
licht ontvlambaar
Slide 7 - Quiz
Welk woord is GEEN stofeigenschap?
A
Massa
B
Kleur
C
Dichtheid
D
Brandbaarheid
Slide 8 - Quiz
Hoe kun je goud en zilver het beste van elkaar onderscheiden?
A
Geur
B
Kleur
C
Smaak
D
Brandbaarheid
Slide 9 - Quiz
Massa meet je in
A
Kubieke centimeter
B
Gram
C
Milliliter
D
Gram per kubieke centimeter
Slide 10 - Quiz
Het volume meet je in
A
Kubieke centimeter
B
Gram
C
Milliliter
D
Gram per kubieke centimeter
Slide 11 - Quiz
Hoe zwaar een voorwerp is noem je....
A
Massa
B
Volume
C
Dichtheid
D
Gewicht
Slide 12 - Quiz
Hoeveel ruimte een voorwerp in neemt noem je....
A
Massa
B
Volume
C
Dichtheid
D
Gewicht
Slide 13 - Quiz
Een voorwerp heeft een massa van 23,7g. Het volume van dit voorwerp is 2,26 cm^3. Van welke stof is dit voorwerp gemaakt?
A
Goud
B
Ijzer
C
Zilver
D
Lood
Slide 14 - Quiz
Kunnen deze twee blokjes kunnen gemaakt zijn van hetzelfde materiaal? Blokje 1: m = 9,45g v = 3,5cm^3 Blokje 2: m = 156,6 g v = 58 cm^3
A
Ja
B
Nee
C
Dat kun je niet zeggen
Slide 15 - Quiz
1 Liter =
A
1 mm3
B
1 cm3
C
1 dm3
D
1 m3
Slide 16 - Quiz
Een blokje is 4cm hoog, 5cm breed en 10cm lang. Dit blokje weegt 300g. De dichtheid van dit blokje is:
A
1,5 g/cm3
B
0,67 g/cm3
C
1,5 cm3/g
D
0,67 cm3/g
Slide 17 - Quiz
Welk stelling is waar?
A
Een zuivere stof bestaat uit meer dan één stof
B
Een zuivere stof bestaat uit precies één stof
C
Sommige zuivere stoffen bestaan uit één stof, sommige uit meer
Slide 18 - Quiz
Is de stof een zuivere stof of een mengsel?
suiker is een
limonade is een
ijzer is een
thee is een
zuivere stof
zuivere stof
zuivere stof
zuivere stof
mengsel
mengsel
mengsel
mengsel
Slide 19 - Drag question
Zijn de zinnen juist of onjuist? I Een oplossing is altijd helder. II Een suspensie is doorzichtig.
A
Beide zinnen zijn juist
B
Zin I is onjuist, zin II is juist
C
Zin I is juist, zin II is onjuist
D
Beide zinnen zijn onjuist
Slide 20 - Quiz
Een suspensie is een
A
Mengsel van twee vloeistoffen
B
Mengsel van twee vaste stoffen
C
Mengsel van een vloeistof en een vaste stof
D
Een zuivere stof
Slide 21 - Quiz
Zijn de zinnen juist of onjuist? I Een suspensie is altijd troebel. II Een oplossing is altijd een mengsel.
A
Beide zinnen zijn juist
B
Zin I is onjuist, zin II is juist
C
Zin I is juist, zin II is onjuist
D
Beide zinnen zijn onjuist
Slide 22 - Quiz
Jan heeft twee reageerbuisjes. In het eerste doet hij zout en in het tweede zand. Hij vult de reageerbuisjes vervolgens met water en schudt ze goed. Hoe noem je mengsels die zo ontstaan?
A
in beide reageerbuisjes zit een suspensie
B
in eerste reageerbuisje zit een suspensie, in de tweede een oplossing
C
in eerste reageerbuisje zit een oplossing, in de tweede een suspensie
D
in beide reageerbuisjes zit een oplossing
Slide 23 - Quiz
Water met zout er in is een
A
Suspensie
B
Emulsie
C
Oplossing
Slide 24 - Quiz
Je kunt geur- en smaakstoffen uit plantendelen halen door ze in een geschikt oplosmiddel te leggen. Hoe noem je deze manier om stoffen uit planten te winnen?
A
filtreren
B
extraheren
C
oplossen
Slide 25 - Quiz
Wat is het residu als je koffiezet met een koffiezetapparaat?
A
de gemalen koffie die je uit het pak in het filter schept
B
het hete water dat op de gemalen koffie druppelt
C
pas gezette koffie in de kan onder het filter
D
het koffiedik wat in het filter achter blijft
Slide 26 - Quiz
Een fase is:
A
een toestand waarin een stof kan verkeren
B
vast, vloeibaar, gas
C
Een toestand waarin alleen water zich kan verkeren
D
een overgang van een stof
Slide 27 - Quiz
Een ijsklontje wordt verwarmt en smelt. Welke fase overgang vind hier plaats?
A
Verdampen
B
Smelten
C
Vervluchtigen
D
Condenseren
Slide 28 - Quiz
In welke fase zit mist?
A
vloeibaar
B
vast
C
flexibel
D
gasvormig
Slide 29 - Quiz
Kun je een gas zien?
A
Ja
B
Nee
Slide 30 - Quiz
Waterdamp is?
A
Lucht
B
Vloeibaar water
C
Kleine ijs kristallen
D
Water in gasvorm
Slide 31 - Quiz
Waarom drijft ijs op water?
A
water is lichter dan ijs
B
de dichtheid is kleiner
C
de dichtheid is groter
D
ijs is lichter dan water
Slide 32 - Quiz
Geef de namen van de faseovergangen 2 en 5.
Nummer 2
Nummer 5
Smelten
Stollen
Rijpen
Verdampen
Condenseren
Sublimeren
Slide 33 - Drag question
wat voor neerslag zien we hier?
A
ijzel
B
rijp
C
dauw
D
hagel
Slide 34 - Quiz
Hoe heet de faseovergang van vast naar gas
A
rijpen
B
condenseren
C
vervluchtigen
D
stollen
Slide 35 - Quiz
Bij verdampen gaat de vloeistof van ...
A
vloeibaar naar vast
B
gas naar vloeibaar
C
vast naar vloeibaar
D
vloeibaar naar gas
Slide 36 - Quiz
In welke fase bevindt water zich als het hagelt?
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas
Slide 37 - Quiz
Corrine zegt: “Het wolkje dat je ziet als je uitademt bij koud weer, bestaat uit waterdamp.” Robin zegt: “Het wolkje dat je ziet als je uitademt bij koud weer, bestaat uit waterdruppeltjes.” Wie heeft gelijk?