Present Simple

The boy [to eat] pizza every day
A
eat
B
eats
C
eating
1 / 37
next
Slide 1: Quiz
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

The boy [to eat] pizza every day
A
eat
B
eats
C
eating

Slide 1 - Quiz

My sisters always [to run] on the field
A
run
B
runs
C
running

Slide 2 - Quiz

We often [to bake] pizza
A
bake
B
bakes
C
baking

Slide 3 - Quiz

The Present Simple (to have got)

to eat


I eat

He/she/it eats

We eat

You eat

They eat

Slide 4 - Slide

I [to be] very happy
A
am
B
is
C
are

Slide 5 - Quiz

We [to be] students
A
am
B
is
C
are
D
be

Slide 6 - Quiz

John (to be) is a chef
A
am
B
is
C
are
D
be

Slide 7 - Quiz

My parents (to be) annoying
A
am
B
is
C
are
D
be

Slide 8 - Quiz

The Present Simple (to be)

Het werkwoord to be heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.



I am (ik ben)

You are (jij bent)

We are (wij zijn)

They are (zij zijn)

He is  (hij is)

She is (zij is)

It is   (het is)

Slide 9 - Slide

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
I (to have) a brother
A
haves
B
have
C
D
has

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
Peter (to have) a very cute dog.
A
haves
B
have
C
D
has

Slide 11 - Quiz

The Present Simple (to have got)

Het werkwoord to have heeft een eigen vorm. Deze moet je uit je hoofd leren.


I have 

You have 

We have 

They have 

He has 

She has 

It has 

Slide 12 - Slide

Vertellen over gewoontes en feiten

Wat is een gewoonte?

Slide 13 - Slide

To be


I am

He is

She is

It is

We are

You are

They are

to have got


I have 

He has 

She has 

It has 

We have 

You have 

They have 

to eat


I eat

He eats

She eats

It eats

We eat

You eat

They eat

Slide 14 - Slide

Opdracht 1
Zet de zinnen in de tegenwoordige tijd
Typ het woord dat tussen haakjes staat

Slide 15 - Slide

She (to work) on a farm.

Slide 16 - Open question

My sister (to kiss) her boyfriend

Slide 17 - Open question

Jeremy (to catch) pokemon.

Slide 18 - Open question

Tijs and Koen (to do) their homework on Sunday.

Slide 19 - Open question

The company (to advertise) a lot on TV.

Slide 20 - Open question

My computer (to crash) every day.

Slide 21 - Open question

My sisters (to fail) their test.

Slide 22 - Open question

Youri (to fish) every Saturday.

Slide 23 - Open question

Dikra (to help) Nellycha with her homework.

Slide 24 - Open question

Mees and Noa (to hurry) home after school.

Slide 25 - Open question

Opdracht 2
Zet de delen van de zin in de juiste volgorde & in de present simple
Denk aan hoofdletters en leestekens

Slide 26 - Slide

finish / your test / early / you / always

Slide 27 - Open question

Iron / my mum / every weekend / our clothes

Slide 28 - Open question

always / it / in / the / holidays / rain

Slide 29 - Open question

The cute girl / at / the boy / smile

Slide 30 - Open question

my father / ever week / work / until / eight p.m.

Slide 31 - Open question

Wij werken iedere zondag in Breda.

Slide 32 - Open question

Exercise 3 (extra challenge)
Vertaal de zinnen naar het Engels.
Let op dat je de Present Simple gebruikt.
Let op hoofdletters en leestekens.

Slide 33 - Slide

Mijn zus gaat altijd naar school.

Slide 34 - Open question

Demir maakt vaak zijn huiswerk.

Slide 35 - Open question

Sem koopt iedere maand een nieuw spel.

Slide 36 - Open question

Rachida kijkt op maandag naar het nieuws.

Slide 37 - Open question