Thema 3 - Wonen - Voorzetsels 07-03-'24

NT2 - Voorzetsels
Thema 3 Wonen

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

NT2 - Voorzetsels
Thema 3 Wonen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- Grammatica: voorzetsels

Slide 2 - Slide

Voorzetsels
Een voorzetsel geeft de plaats of de tijd aan. Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord
Met een voorzetsel kun je waar of wanneer aangeven.

Slide 3 - Slide

Voorzetsels: plaats

boven, onder, over, onder, tussen, tegen, naast, voor, achter, met, op, in, bij, langs, binnen, buiten, door
Voorzetsels: tijd

om, voor, na, vanaf, sinds, tijdens, tot, tot en met, in, rond, op, gedurende

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
naast
B
voor
C
op
D
in

Slide 7 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
voor
B
op
C
achter
D
in

Slide 8 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
voor
B
naast
C
achter
D
om

Slide 9 - Quiz

Welk voorzetsel hoort bij het plaatje?
A
onder
B
voor
C
naast
D
op

Slide 10 - Quiz

Welke woorden zijn voorzetsels:
voor-lopen-achter-tafel-stoel-onder-op-naast-zitten

Slide 11 - Open question

Wat is het voorzetsel in deze zin:
Wij zitten voor de televisie.
A
Wij
B
zitten
C
voor
D
de televisie

Slide 12 - Quiz

Wij zitten voor de televisie.
zitten
Werkwoord
voor
Voorzetsel
de
Lidwoord
televisie
Zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Slide

Wat is het voorzetsel in deze zin?
Gisteren sliep Joost op de grote bank.
A
Gisteren
B
op
C
grote
D
bank

Slide 14 - Quiz

Gisteren sliep Joost op de grote bank.
sliep
Werkwoord
op
Voorzetsel
de
Lidwoord
grote
Bijvoeglijk naamwoord
bank
Zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Slide

Achter deze deur is de slaapkamer.
Lidwoord
Voorzetsel
Zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Drag question