This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Welkom!
Pak je huiswerk erbij. We bespreken dat zo.
Verder vandaag:
Oefentoets Woordsoorten maken
Slide 1 - Slide
Bespreken toets
Ik deel de toets uit.
Kijk er alvast goed naar. We bespreken de antwoorden zo klassikaal.
Slide 2 - Slide
Wederkerend of wederkerig Vnw.
Slide 3 - Slide
Wederkerig voornaamwoord
Laten we met dit voornaamwoord beginnen. Als je de wederkerige voornaamwoorden uit je hoofd leert, dan haal je wederkerend en wederkerig tenminste niet meer uit elkaar. Er bestaan maar een paar wederkerige voornaamwoorden:
elkaar/elkander/mekaar
Slide 4 - Slide
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerend betekent dat iets terugkomt. We kennen in het Nederlands wederkerende werkwoorden. Die beginnen altijd met 'zich', bijvoorbeeld:
zich branden
zich verslapen
zich bezeren
Slide 5 - Slide
Vervoegen
Als je wederkerende werkwoorden gaat vervoegen, dan komt er een deel van het werkwoord terug.
Voorbeeld:
Zich vergissen
Ik vergis me
Hij vergist zich
Wij vergissen ons
Slide 6 - Slide
LET OP!
Zich is altijd een wederkerend voornaamwoord, maar me, je en ons kunnen ook persoonlijk voornaamwoord zijn.
Daarnaast kunnen je en ons ook bezittelijk voornaamwoord zijn.
Slide 7 - Slide
Voorbeeld:
Bemoei jeje altijd met je zusje als je ouders onderweg zijn?
Bemoeit hijzich altijd met zijn zusje als zijn ouders weg zijn?
Slide 8 - Slide
Jij brandt je aan die kaars. 'Je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
Slide 9 - Quiz
Jij houdt je boek verkeerd vast. 'Je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
Slide 10 - Quiz
Hij houdt zich vast aan de boei. 'Zich' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
Slide 11 - Quiz
Heb je je vanochtend wel gewassen? De eerste 'je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
Slide 12 - Quiz
Heb je je vanochtend wel gewassen? De tweede 'je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
Slide 13 - Quiz
Aan de slag
Bekijk het plaatje nog eens. Welke werkwoorden zouden hier wel kunnen kloppen?
Slide 14 - Slide
Aan de slag
Bekijk je gemaakte opdrachten nog een keer en pas ze aan waar nodig.