VWO2 6-10

het leesboek blijft in de tas 
Deze les uitleg en opdrachten maken
 Pak je lesboek, schrift en pen
Leg ook je laptop klaar maar laat de laptop (nog)  dicht
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

het leesboek blijft in de tas 
Deze les uitleg en opdrachten maken
 Pak je lesboek, schrift en pen
Leg ook je laptop klaar maar laat de laptop (nog)  dicht

Slide 1 - Slide

herhaling woordsoorten
de woordsoorten die de meesten van jullie nog kennen van de basisschool zijn de volgende:
lidwoord (lw): de het een
zelfstandig naamwoord(znw): mensen/dieren/dingen/eigen namen
voorzetsel (vz): op/aan /in achter etc (denk aan de kast)
bijvoeglijk naamwoord(bnw): zegt meer over het znw: oud/jong

Slide 2 - Slide

en verder
het werkwoord (ww): drukt de handeling uit in de zin. dus slapen /rennen/fietsen/ lopen etc.en ook hebben. Bijvoorbeeld: De jongen heeft een boek. 

Slide 3 - Slide

nieuwe woordsoorten
woordsoorten die we nu gaan leren zijn de volgende:
persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw),  
het hulpwerkwoord (hww) en het zelfstandig werkwoord (zww)

 Eerst de uitleg over  het hww en zww. 
Kijk het filmpje in de volgende slide.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

en nu even oefenen
kopieer en plak in je browser:
https://www.jufmelis.nl/woordsoorten/woordsoortenmix-HWW-en-ZWW/woordsoortenmix-ZWW-en-HWW-1

https://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Zelfstandige-Werkwoorden/Zelfstandige-werkwoorden-1

Slide 6 - Slide

en nog eentje..
https://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Zelfstandige-Werkwoorden/Zelfstandige-werkwoorden-2

Slide 7 - Slide

wat is het zww: Minoes zou graag 's nachts over de daken willen lopen.
A
zou
B
willen
C
lopen

Slide 8 - Quiz

wat is het zww: Heb jij een voldoende gehaald voor de toets?
A
heb
B
gehaald

Slide 9 - Quiz

wat is het zww: Moet je de volgende keer misschien beter leren?
A
moet
B
leren

Slide 10 - Quiz

kenmerken zww
1: is het belangrijkste werkwoord in de zin: het drukt de gebeurtenis uit in de zin
2: als er maar 1 werkwoord in de zin staat is dit het zww. Het zww is dan de persoonsvorm. (bedenk zelf een voorbeeld)
3: een zelfstandig werkwoord komt voor als pv, voltooid deelwoord of als infinitief

Slide 11 - Slide

voorbeelden
als pv:
Ik maak een toets.
als volt. dw:
Ik heb een toets gemaakt.
als infinitief:
ik ga een toets maken.

Slide 12 - Slide

Wat is het wederkerend vnw in onderstaande zin?

Ik was me iedere morgen met koud water om goed wakker te worden.

Slide 13 - Open question

Wat is het wederkerend vnw in onderstaande zin?

Zij heeft zich ontzettend geërgerd aan haar kleine zusje.

Slide 14 - Open question

Toevallig of vast wederkerend voornaamwoord?

Ik was me iedere morgen met koud water om goed wakker te worden.
A
toevallig
B
vast

Slide 15 - Quiz

Wat is het wederkerend vnw in onderstaande zin?

Er was niemand om mee te spelen, dus we hebben ons ontzettend verveeld vandaag.

Slide 16 - Open question

Wat is het wederkerend vnw in onderstaande zin?

Jullie herkennen je niet in het beeld dat geschetst wordt.

Slide 17 - Open question

H1 Grammatica woordsoorten
Wederkerend en wederkerige voornaamwoorden 
Herhaling persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Slide

Pers. vnw
- verwijst naar iemand of naar iets.
Het vervangt dus vaak een naam of namen
Het persoonlijk voornaamwoord is altijd een zinsdeel, zoals onderwerp of lijdend voorwerp.

bv Zij loopt naar huis.


Slide 19 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Als je de wederkerige voornaamwoorden uit je hoofd leert, dan haal je wederkerend en wederkerig tenminste niet meer uit elkaar

Er bestaan maar een paar wederkerige voornaamwoorden: 
elkaar/elkander/mekaar

Slide 20 - Slide

Dus: Wederkerig voornaamwoord
Elkaar, soms geschreven als mekaar of elkander.

Leer deze drie voornaamwoorden gewoon uit je hoofd.

Slide 21 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerend betekent dat iets terugkomt

We kennen in het Nederlands wederkerende werkwoorden. Die beginnen altijd met 'zich', bijvoorbeeld:
  • zich branden
  • zich verslapen
  • zich bezeren

Slide 22 - Slide

Vervoegen
Als je wederkerende werkwoorden gaat vervoegen, dan komt er een deel van het werkwoord terug.
Voorbeeld:
  • Zich vergissen
  • Ik vergis me
  • Hij vergist zich
  • Wij vergissen ons

Slide 23 - Slide

Wederkerend voornaamwoord

Slide 24 - Slide

LET OP; soms niet wederkerend
Zich is altijd een wederkerend voornaamwoord, maar me, je en ons kunnen ook persoonlijk voornaamwoord zijn.

Daarnaast kunnen je en ons ook bezittelijk voornaamwoord zijn.


Slide 25 - Slide

Wederkerend of niet?
Vervang het woord me, je of ons door hij, hem, zijn of zich. Als je het woord kunt vervangen 
• door hij of hem, dan is het een persoonlijk voornaamwoord;
• door zijn, dan is het een bezittelijk voornaamwoord
• door zich, dan is het een wederkerend voornaamwoord.

Slide 26 - Slide

Persoonlijk of bezittelijk vnw.?
• Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon of ding aan: ik ben verliefd, ze zijn erg mooi, die vriendin van jou.
• Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: mijn jas, onze fietsen, haar bekendste liedje.

Slide 27 - Slide

Voorbeeld 1; wederkerend of niet?
– Schaam je (1) je (2) altijd als je (3) broertje een domme opmerking maakt? 
Schaamt hij (1) zich (2) altijd als zijn (3) broertje een domme opmerking maakt?

‘Je (1)’ verandert in ‘hij’ en is dus persoonlijk voornaamwoord.
‘Je (2)’ verandert in ‘zich’ en is dus wederkerend voornaamwoord.
‘Je (3)’ verandert in ‘zijn’ en is dus bezittelijk voornaamwoord.

Slide 28 - Slide

Voorbeeld 2; wederkerend of niet?
Bemoei je je altijd met je zusje als je ouders onderweg zijn?

Bemoeit hij zich altijd met zijn zusje als zijn ouders weg zijn?


Slide 29 - Slide

Toevallig wederkerend werkwoord
Er zijn ook werkwoorden die wederkerend gebruikt kunnen worden, zoals verwonden. 

  • Ik verwondde me aan de groenteschaaf. (wederkerend)
  • Ik verwondde mijn broertje met de grasmaaier. (niet-wederkerend) 

Als ze niet altijd wederkerend zijn, noem je ze toevallig wederkerend.

Slide 30 - Slide

Verplicht wederkerende werkwoorden
zich aanstellen
zich bemoeien
zich ergeren
zich gedragen
zich uit de voeten maken
zich ontfermen
zich schamen
zich uitsloven
Toevallig wederkerende werkwoorden
wegen
opmaken
vermaken
snijden
irriteren
beseffen

Slide 31 - Slide

Jij brandt je aan die kaars.
'Je' is een:

A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

Jij houdt je boek verkeerd vast.
'Je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 33 - Quiz

Hij houdt zich vast aan de boei.
'Zich' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 34 - Quiz

Heb je je vanochtend wel gewassen?
De eerste 'je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 35 - Quiz

Heb je je vanochtend wel gewassen?
De tweede 'je' is een:
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord

Slide 36 - Quiz

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 37 - Quiz

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 38 - Quiz

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 39 - Quiz

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 40 - Quiz

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 41 - Quiz

Heb je nog extra uitleg nodig over pers.vnw of bez.vnw?

 


kijk dan naar onderstaande video's

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Video

Slide 44 - Video

Klaar?
verder met de weektaak: 

Opdr. 14,15, 16 en  17 (lesboek blz. 23,25 en 27).
Leren theorie (lesboek blz. 24, 25 ,26 en 27). 

Slide 45 - Slide

evaluatie
Je hebt je gemaakte opdrachten nagekeken. Hoe heb je het gedaan?

Hoe ging het zelfstandig werken?

Heb je vragen?

Slide 46 - Slide