ons, jouw, zijn ,mijn haar, jullie
De jas is van Talal, het is .........................jas
De tas is van Aya, het is ...................tas.
Ik heb een nieuwe telefoon, het is ....telefoon.
Jullie krijgen een boek, het is .....................boek
Wij hebben een huis, het is ............huis
Jij vergeet je sleutel, het is ....................sleutel.