oefenen SO Taalverzorging H5-H6

 sterke en zwakke werkwoorden
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

 sterke en zwakke werkwoorden

Slide 1 - Slide

hoe leer je?
1. bekijk de uitlegfilmpjes via het online boek van Nieuw Nederlands van H 5 en H 6 taalverzorging
2. Ga oefenen met trainen 

Slide 2 - Slide

Vul de verleden tijd van  het werkwoord wat voor de zin staat in op de puntjes. 
Gebruik de regel die je kent ('t sexy fokschaap)

Slide 3 - Slide

1. werken
1. De man (........) de hele nacht door en was in de ochtend doodmoe.

Slide 4 - Open question

2. haten
2.Mevrouw Van Geel (..........) haar vorige man.

Slide 5 - Open question

vermoorden
De sluipschutter (..............) de maffiabaas afgelopen week op klaarlichte dag.
A
vermoord
B
vermoorde
C
vermoordde
D
vermoordden

Slide 6 - Quiz

boeken
Ik (..........) vorig jaar geen vakantie vanwege Corona.
A
boek
B
boekte
C
boekten
D
boektten

Slide 7 - Quiz

Zuchten
De meester (........) vorige week een paar keer heel hard.

Slide 8 - Open question

schamen
De ministers (.........) zich voor de toeslagenaffaire.

Slide 9 - Open question

Geef de juiste meervoudsvorm.
piano
A
piano's
B
pianos
C
pianoos
D
pianoo's

Slide 10 - Quiz

lolly
A
lollies
B
lollie's
C
lollys
D
lolly's

Slide 11 - Quiz

pyjama
A
pyjama's
B
pyjamas
C
pyjamaas
D
pyjamas

Slide 12 - Quiz

toiletspray
A
toiletspray's
B
toiletsprays
C
toiletsprayes
D
toiletsprayen

Slide 13 - Quiz

pizza
A
pizzaas
B
pizza's
C
pizzas
D
pizzaa's

Slide 14 - Quiz

Geef de verleden tijd van het sterke werkwoord: vechten- ik.......
A
vecht
B
vechtte
C
vocht
D
vochte

Slide 15 - Quiz

Geef de verleden tijd van het sterke werkwoord: lopen- wij.......
A
loopten
B
loopte
C
liep
D
liepen

Slide 16 - Quiz

Geef de verleden tijd van het sterke werkwoord: rijden- de vrouw......
A
reet
B
reed
C
rijdde
D
rijdt

Slide 17 - Quiz

Geef de verleden tijd van het sterke werkwoord: zwemmen- hij ........
A
zwemde
B
zwemden
C
zwom
D
zwomde

Slide 18 - Quiz

voorzetsels
Er zijn werkwoorden die een vast voorzetsel hebben. Deze voorzetsels horen altijd bij dit werkwoord. 

Slide 19 - Slide

Welk vaste voorzetsel hoort bij het werkwoord: houden.....
A
van
B
voor
C
door
D
met

Slide 20 - Quiz

Welk vaste voorzetsel hoort bij het werkwoord: nijdig zijn .......
A
met
B
door
C
op
D
door

Slide 21 - Quiz

Welk vaste voorzetsel hoort bij het werkwoord: zich ergeren ........
A
van
B
door
C
aan
D
van

Slide 22 - Quiz

Welk vaste voorzetsel hoort bij het werkwoord: reageren......
A
op
B
van
C
door
D
met

Slide 23 - Quiz

Formuleren
spreek je de -c uit als een -k of als een -s?

Slide 24 - Slide

spreek je de -c uit als een -k of als -s?
bioscoop
A
c
B
k
C
s
D
geen van de drie

Slide 25 - Quiz

spreek je de -c uit als een -k of als een -s? plastic
A
-c
B
-k
C
-s
D
geen van de drie

Slide 26 - Quiz

spreek je de -c uit als een -k of als een -s? cijfer
A
-c
B
-k
C
-s
D
geen van de drie

Slide 27 - Quiz