A Tussen het jaar 300 en het jaar 600 ontwikkelde de maatschappij zich van een landbouwstedelijke samenleving naar een landbouwsamenleving.
B Aan het begin van de Tijd van monniken en ridders was de maatschappij een landbouwstedelijke samenleving en dat was aan het eind van dit tijdvak nog steeds zo.
C Aan het begin van de Tijd van monniken en ridders was de maatschappij een landbouwsamenleving en dat was aan het eind van dit tijdvak nog steeds zo.
D Tussen het jaar 300 en het jaar 600 ontwikkelde de maatschappij zich van een landbouwsamenleving naar een landbouwstedelijke samenleving.