Een zin bestaat standaard uit twee basisdelen.
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)
Bijvoorbeeld:
Klaas tekent.
Zo'n zin kan je uitbreiden door er delen aan toe te geven. Deze delen geven extra informatie. Je bedenkt wat je wilt toevoegen. Vraagwoorden als: wat, wie aan wie , met wie, wanneer, waar, waarmee, waardoor? Kun je gebruiken om de zin mee uit te breiden