2,7 grammatica 3gt

2.7 grammatica 3gt
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3,4

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

2.7 grammatica 3gt

Slide 1 - Slide

Welkom

Slide 2 - Slide

Schaatsenrijden

Glad en wijd ligt het ijs
in een veeg wit en grijs
en de lucht, tastbare kou,
is gestolpt onder blauw.
En mijn schaats met een kras
als een schot onder glas
trekt een veervormig spoor
van mijn voet uit te loor.
Ik scheer scheef op het vlak
langs een donkerblauw wak,
na een sprong voor een scheur
als een koord, schiet ik voort
op het staal en ik duik
in de wind en gebruik
elke spier, die geniet
als ik suis langs het riet.

Clara Eggink (1906-1991)
uit: Schaduw en water (1934)Tekst

Slide 3 - Slide

Grammatica
Leerdoelen:
  • persoonsvorm ( PV)
  • werkwoordelijk gezegde ( WWG ) 
  • onderwerp ( OND) 
  • lijdend voorwerp ( LV) 
  • Meewerkend voorwerp ( MW) 
  • Bijwoordelijke bepaling ( Bijw. bep. ) ( tijd en plaats) 

Slide 4 - Slide

stap 1 : persoonsvorm ( PV) 
Jan geeft de mooie bos bloemen morgen op het strand aan Sarah.

zin vragend maken
Geeft Jan de mooie bos bloemen morgen aan Sarah?

zin in het verleden 
Jan gaf de mooie bos bloemen morgen aan Sarah. 

PV= Geeft


Slide 5 - Slide

stap 2 : streepjes zetten  
Jan geeft de mooie bos bloemen morgen op het strand aan Sarah

Als je woorden die bij elkaar horen samen voor de pv  
kunt zetten, dan zijn dit zinsdelen.

Na ieder zinsdeel zet je een streepje I 

Jan | geeft | de mooie bos bloemen | morgen | op het strand | aan Sarah 

Slide 6 - Slide

stap 3 : Het werkwoordelijk gezegde (WWG) 
Jan| geeft | de mooie bos bloemen| morgen | op het strand | aan Sarah.

Het gezegde zijn alle werkwoorden bij elkaar : 

Geeft = PV + WWG 


Slide 7 - Slide

stap 4  : Het onderwerp ( Ond) 
Jan| geeft | de mooie bos bloemen| morgen | op het strand | aan Sarah.

vraag : 
wie+ PV ? 
wie geeft ?

antwoord = Jan
Jan= Ond

Slide 8 - Slide

stap 5  : Het lijdend voorwerp (LV) 
Jan| geeft | de mooie bos bloemen| morgen | op het strand| aan Sarah.

vraag : 
wie/wat+PV+Ond?

Wie of Wat geeft Jan ? 
antwoord = een mooie bos bloemen
een mooie boes bloemen = Lijdend voorwerp ( LV) 

Slide 9 - Slide

stap 6: Het Meewerkend voorwerp( MW) 
Jan| geeft | de mooie bos bloemen| morgen | op het strand| aan Sarah.

vraag : 
aan wie/ wat + PV + Ond + LV?
voor wie/wat +PV +Ond + LV? 

Aan wie of wat geeft Jan een mooie bos bloemen? 

antwoord = aan Sarah 
aan Sarah = meewerkend voorwerp 

Slide 10 - Slide

stap 6: Bijwoordelijke bepalingen 
Jan| geeft | de mooie bos bloemen| morgen | op het strand| aan Sarah.

vraag 1
wanneer ?
antwoord : morgen
morgen=bijwoordelijke bepaling van tijd ( BWbep van tijd) 

vraag 2
waar ?
antwoord : op het strand
op het strand=bijwoordelijke bepaling van plaats ( BWbep van plaats) 


Slide 11 - Slide

Maken+ huiswerk
2.7 grammatica 
blz. 153 en verder



Slide 12 - Slide