B2E grammatica oefenen 4/11

Grammar Unit 1 recap
1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with text slides.

Items in this lesson

Grammar Unit 1 recap

Slide 1 - Slide

Present simple vs present continuous

Slide 2 - Slide

Present simple
I/you/we/they: hele werkwoord
he/she/it: hele werkwoord + -s.

Ontkenningen: don't of doesn't + hele werkwoord.
Vragen: do of does + onderwerp + hele werkwoord. 

I work in Nijmegen.
He doesn't like football.
Do you play games?

Slide 3 - Slide

Present Simple
Je gebruikt de present simple als het gaat om:

- gewoonten
- dingen die je met regelmaat doet
 - feiten
- permanente situaties

Slide 4 - Slide

Present continuous


am/is/are + hele werkwoord + -ing

The teacher is teaching a lesson.
You are learning English.
I am eating fruit.

Slide 5 - Slide

Present continuous


Je gebruikt de present continuous als het gaat om:

- iets wat bezig is op het moment dat je erover praat/schrijft
- tijdelijke situaties
- irritatie aangeven

Slide 6 - Slide

All, every & each

Slide 7 - Slide

All, every & each

All gebruik je als je het hebt over een hele groep. Je gebruikt all altijd samen met een meervoud:

We read all the books on that table.
We did all the puzzles in the newspaper.


Slide 8 - Slide

All, every & each
Every legt nadruk op alle afzonderlijke onderdelen van een groep. Je gebruikt every altijd samen met een enkelvoud:

Every book was really interesting.
Every puzzle was different!

Let op: every kun je alleen maar bij grotere aantallen (drie of meer) gebruiken, anders gebruik je each.

Slide 9 - Slide

All, every & each
Each legt nóg meer nadruk op alle afzonderlijke onderdelen van een groep. Je gebruikt each altijd samen met een enkelvoud:

We spent an hour on each puzzle.
We took our time to read each book.

Slide 10 - Slide

Possessives

Slide 11 - Slide

Possessives

Possessives geven bezit aan. Je maakt de bezitsvorm door 's of alleen ' achter een woord te plakken, of door  ... of ... tussen twee woorden of twee groepen woorden te zetten.

Slide 12 - Slide

Possessives
's of ' : bij personen, dieren of tijd.

- personen of dieren in het enkelvoud: 's
* Bij namen die eindigen op een -s, mag je ook alleen een ' plaatsen: James' notebook. 
- personen/dieren in het meervoud die eindigen op een -s: alleen '
- personen/dieren in het meervoud die niet eindigen op een -s: 's
- uitdrukkingen van tijd: enkelvoud 's, meervoud alleen '

... of ...: bij dingen of geografische locaties.
    The capital of Sweden is Stockholm.

Slide 13 - Slide

Used to

Slide 14 - Slide

Used to
Je gebruikt used to om te verwijzen naar gewoontes en situaties in het verleden. "vroeger".

Je gebruikt voor I,you,he,she,we,they dezelfde constructie:  
                       used to + het hele werkwoord:

She used to live in London but now she lives in New York.
 I used to ride a bike to school every day.

Slide 15 - Slide

Used to
Je kunt used to ook gebruiken in vragende en ontkennende zinnen. Dan word de constructie:
              Didn't use to + hele werkwoord
              Did ... use to + hele werkwoord

Let op: de -d aan het eind van used  verdwijnt bij vragen en ontkenningen!

I didn’t use to like her but now I think she is great.
 Did you use to ride a bike to school when you were a child?

Slide 16 - Slide

Questions?

Slide 17 - Slide

KAHOOT!

Slide 18 - Slide