A. Woordenschat groep 8

Geef een ander woord voor:
expeditie
A
reis
B
ontdekkingsreis
C
televisieprogramma
D
vakantie
1 / 23
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Geef een ander woord voor:
expeditie
A
reis
B
ontdekkingsreis
C
televisieprogramma
D
vakantie

Slide 1 - Quiz

Geef een ander woord voor:
pand
A
toren
B
schuur
C
kerk
D
gebouw

Slide 2 - Quiz

Welk woord hoort er qua betekenis niet bij: omzeilen, vermijden, verdragen, verhinderen
A
omzeilen
B
vermijden
C
verdragen
D
verhinderen

Slide 3 - Quiz

Wat is de betekenis van
constateren ?
A
opmerken, vaststellen
B
oprapen
C
stoppen
D
vinden

Slide 4 - Quiz

Wat is de betekenis van
neutraal
A
alleen, eenzaam
B
afzijdig, onpartijdig
C
dronken, aangeschoten
D
belangrijk

Slide 5 - Quiz

Wat is het
tegengestelde
van bedachtzaam ?
A
onbedachtzaam
B
onachtzaam
C
ondoordacht
D
onbezonnen

Slide 6 - Quiz

Welk woord past op beide lege plekken?

Het water heeft een .......... bereikt van min 1.
Uw kennis is beneden ........
A
maat
B
top
C
peil
D
plek

Slide 7 - Quiz

Welk woord past op de open plaats?

Je kunt deze ruzie niet oplossen,
je moet je er maar in ......
A
vinden
B
schikken
C
passen
D
zakken

Slide 8 - Quiz

Vul het rijtje metalen aan:

ijzer, lood, ....
A
plastic
B
papier
C
tin
D
hout

Slide 9 - Quiz

Wat is de betekenis van

realiseren ? ( 2 goede antwoorden)
A
uitvoeren
B
waarmaken
C
oplossen
D
werkelijk

Slide 10 - Quiz

Welke woorden zeggen het best iets over de betekenis van: KALK
A
wit, krijt, poeder
B
aanslag, steen, calcium
C
koek, eten, zoet
D
klei, modder, grond

Slide 11 - Quiz

Wat betekent: oordelen ?
klik op het foute antwoord.
(drie zijn er goed)
A
bespreken
B
jureren
C
bekijken
D
een oordeel over iets vellen

Slide 12 - Quiz

Wat betekent iets beu zijn?
( klik op 2 goede antwoorden)
A
ergens zat van zijn
B
ergens genoeg van hebben
C
ergens op wachten
D
ergens bang voor zijn

Slide 13 - Quiz

Vul het rijtje aan:

Raat, honing, imker, ......
A
wesp, bij
B
was, korf
C
beer, zoet
D
kleding, winkel

Slide 14 - Quiz

vul het rijtje aan:

deugdzaam, goedgemanierd, beschaafd, ......
A
grof
B
onvriendelijk
C
netjes
D
fatsoenlijk

Slide 15 - Quiz

Wie hoort niet in het rijtje thuis?

Metselaar, leraar, timmerman, dakbedekker
A
metselaar
B
leraar
C
timmerman
D
dakbedekker

Slide 16 - Quiz

Vul het rijtje aan

uiteraard, natuurlijk, allicht, ..... , ......
A
duidelijk, logisch
B
misschien, wellicht
C
afgesproken, bedacht

Slide 17 - Quiz

Waar staan de woorden in de goede volgorde ?
A
villa, woonboot, flatje
B
woonboot, flatje, villa
C
flatje, woonboot, villa

Slide 18 - Quiz

vul het rijtje aan:

voorkomen, tegenhouden, belemmeren
A
beletten, afwenden
B
opkomen, stimuleren
C
ontkomen, ontsnappen

Slide 19 - Quiz

Welk woord hoort niet
bij de betekenis van vogels ?
A
zwerm
B
nest
C
veren
D
troep

Slide 20 - Quiz

Als je realistisch bent, ben je.....
A
verstandig, nuchter
B
opgewekt, blij
C
dom, ondoordacht

Slide 21 - Quiz

Waar gaat het vooral om in de betekenis van

' Iets achter de hand hebben.'
A
iets verstoppen achter je hand
B
iets ter beschikking hebben voor als het echt nodig is
C
iets vergeten zijn

Slide 22 - Quiz

Waar gaat het in de betekenis van
'Iemand een verwijt maken'
vooral om ?
A
iemand bang maken
B
iemand ergens van beschuldigen
C
iemand benijden

Slide 23 - Quiz