Les 11 "Grammatik: De der-groep én de ein-groep I"

1 / 10
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programm

1. Lernziele
2. Grammatik
De der-groep
De ein-groep

Slide 2 - Slide

Lernziele
Das kannst du nach dieser Deutschstunde:

  • Je kent de bepaalde én onbepaalde lidwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval. (R)
  • Je kent de vaste voorzetsels met de 3e en 4e naamval. (R)
  • Je kunt de bepaalde én onbepaalde lidwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval gebruiken. (T1)
  • Je kunt de grammatica in nieuwe situaties toepassen. (T2)
  • Je kunt de grammatica uitleggen (in het Nederlands). (I)

Slide 3 - Slide

Wat zijn de naamvallen?
Naamvallen beschrijven de functie van een zinsdeel in een zin.

1e naamval = onderwerp van een zin
2e naamval = bezit
3e naamval = meewerkend voorwerp
4e naamval = lijdend voorwerp

Met de naamvallen veranderen de lidwoorden en de persoonlijke voornaamwoorden!


Wanneer je bij Duits moet kiezen tussen:
der, die, das, dem, den, des

Slide 4 - Slide

Wat verandert met de naamvallen?
Persoonlijke voornaamwoorden
(ich/du/er/sie/es/wir/ihr/sie/Sie)

De der-groep bestaat uit alle bepaalde lidwoorden!
(der/die/das/die)

De ein-groep bestaat uit alle onbepaalde lidwoorden!
(ein/eine en kein/keine)


Slide 5 - Slide

De 1e, 3e en 4e naamval
1e ich      du     er/sie/es        wir     ihr         sie/Sie
3e mir     dir    ihm/ihr/ihm  uns    euch    ihnen/Ihnen
4e mich dich ihn/sie/es      uns    euch    sie/Sie

1e    der Mann      die Frau     das Kind      die Kinder
3e    dem Mann   der Frau     dem Kind    den Kindern
4e    den Mann    die Frau      das Kind      die Kinder

1e    ein Mann          eine Frau      ein Kind           keine Kinder
3e   einem Mann   einer Frau    einem Kind     keinen Kindern
4e   einen Mann     eine Frau     ein Kind            keine Kinder

                                                Te onthouden:
           In de 4e naamval verandert de mannelijke vorm (+en)
                     In de 3e naamval veranderen alle vormen!

Slide 6 - Slide

Die der-Gruppe
Voorzetsels met de vierde naamval:
durch, für, ohne, um, gegen, (bis)
Voorzetsels met de derde naamval:
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu

Slide 7 - Slide

Die ein-Gruppe
Voorzetsels met de vierde naamval:
durch, für, ohne, um, gegen, (bis)
Voorzetsels met de derde naamval:
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu

Slide 8 - Slide

Was hast du heute gelernt?

Slide 9 - Mind map

Was machen wir in der nächsten Stunde?

Proefexamen
SO 2 Periode 4
Woordenboek meenemen!

Slide 10 - Slide