Onregelmatige werkwoorden
1. kopen kocht / kochten gekocht
2. krijgen kreeg / kregen gekregen
3. lezen las / lazen gelezen
4. lopen liep / liepen gelopen
5. rijden reed / reden gereden
6. schrijven schreef / schreven geschreven
7. slapen sliep / sliepen geslapen
8. sluiten sloot / sloten gesloten
9. spreken sprak / spraken gesproken
10. springen sprong / sprongen gesprongen
11. vallen viel / vielen gevallen
12. vechten vocht / vochten gevochten