zinnen maken

zinsvolgorde
1. zoek het onderwerp (wie/wat doet iets?)
2. zoek de persoonsvorm (het werkwoord)
3. Zijn er meer werkwoorden? Het tweede werkwoord komt achteraan in de zin.

Dus: 
Onderwerp - persoonsvorm-rest van de zin - 2e werkwoord
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

zinsvolgorde
1. zoek het onderwerp (wie/wat doet iets?)
2. zoek de persoonsvorm (het werkwoord)
3. Zijn er meer werkwoorden? Het tweede werkwoord komt achteraan in de zin.

Dus: 
Onderwerp - persoonsvorm-rest van de zin - 2e werkwoord

Slide 1 - Slide

Let op:
Eerst tijd, dan plaats.

We gaan om 12 uur naar huis.

Slide 2 - Slide

Begint de zin niet met het onderwerp?
Het onderwerp en de persoonsvorm wisselen van plek:
Dit noem je INVERSIE

Om 12 uur gaan we naar huis.

Slide 3 - Slide

doen - de boodschappen - vandaag - ik - op de markt

Slide 4 - Open question

eten - hij - bij zijn vriend - spaghetti - morgen

Slide 5 - Open question

wassen - in de badkamer - zijn handen - voor het eten - hij

Slide 6 - Open question

lezen - de man - in de bus - zijn krant - altijd

Slide 7 - Open question

drinken – elke dag – de oude man – een kopje koffie – in het café

Slide 8 - Open question

dragen - een warme leren jas - in de winter - Bart – naar school

Slide 9 - Open question

maken – ruzie – elke zondag – mijn vader – op het voetbalveld

Slide 10 - Open question

eten - in de kantine - in de pauze - een broodje kaas - de leerling

Slide 11 - Open question

zien - elke dag - veel mensen - het journaal - op t.v.

Slide 12 - Open question

bakken - Ali - in een restaurant - lekkere pizza's - bijna elke dag

Slide 13 - Open question

vandaag - de auto - wij - kunnen - naar de garage - brengen

Slide 14 - Open question

een scherp mes - aan een kind - nooit - mogen - je - geven

Slide 15 - Open question

in de brievenbus - ik - moeten - voor 6 uur - de brief - gooien

Slide 16 - Open question

het geleende geld – de man – aan zijn vriend – willen – vandaag - teruggeven

Slide 17 - Open question

haar handen - hebben - in de keuken - het meisje - voor het eten -gewassen

Slide 18 - Open question