What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
NN Taalverzorging 1.2 Zinsdelen
Nederlands
WELKOM
1 / 25
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
25 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nederlands
WELKOM
Slide 1 - Slide
Wat doen we deze week?
* LLK 1.1: Teksten verkennen + LLK 1.2: Doel en hoofdgedachte opdrachten afmaken
* TV 1.2: Zinsdelen
Je herkent verschillende zinsdelen
* Betrouwbaarheid en bruikbaarheid van bronnen
Slide 2 - Slide
Taalvaardigheid 1.2 Zinsdelen
Bestaan uit één woord of uit een woordgroep
Om goed te spellen, goede zinnen te formuleren
Slide 3 - Slide
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?
Slide 4 - Open question
De persoonsvorm
* Is altijd een
werkwoord
*Vind je door:
- de
tijdsproef
- de
getalsproef
- de
zin vragend
te maken
Slide 5 - Slide
Hoe weet je of iets een zinsdeel is?
Slide 6 - Open question
Hoe weet je of iets een zinsdeel is?
1. Zoek de persoonsvorm.
2. Alles wat voor de persoonsvorm staat, is een zinsdeel.
3. Ook alles wat je – door de volgorde van de zin te veranderen – voor de persoonsvorm kunt zetten, is een zinsdeel.
Slide 7 - Slide
Voorbeeld:
Paarden staan gewoonlijk in een stal.
Persoonsvorm
: staan
Paarden
staan gewoonlijk in een stal.
Gewoonlijk
staan paarden in een stal.
In een stal
staan paarden gewoonlijk.
Dus:
Paarden / staan / gewoonlijk / in een stal.
Slide 8 - Slide
Wat is persoonsvorm in de zin:
De man heeft die vrouw nooit achtervolgd.
A
heeft
B
achtervolgd
C
de man
D
die vrouw
Slide 9 - Quiz
Wat is persoonsvorm in de zin:
Ik zou graag mijn oma weer willen bezoeken.
A
willen
B
zou
C
graag
D
bezoeken
Slide 10 - Quiz
Infinitief
= het hele werkwoord
bijv.: lopen, gaan, hebben, luisteren
Slide 11 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin.
Ik
wil wel voetballen
-> wil voetballen
+ aan het
Wij zijn aan het voetballen -> zijn aan het voetballen
Slide 12 - Slide
+ te
Hij staat te voetballen -> staat te voetballen
+ scheidbaar samengesteld werkwoord
Ik was wel af -> was af
+ wederkerend voornaamwoord
Wij hebben ons gisteren verslapen -> hebben ons verslapen
Slide 13 - Slide
LET OP
Een samengestelde zin heeft meerdere persoonsvormen
(n dus ook meerde werkwoordelijk gezegdes)
Ik wil voetballen of ik wil fietsen -> wil voetballen / wil fietsen
Ik wil voetballen, maar ik wil ook fietsen.
Slide 14 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Ik zou graag mijn oma weer willen bezoeken.
A
zou weer
B
willen bezoeken
C
graag weer willen bezoeken
D
zou willen bezoeken
Slide 15 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Ivo zit achter zijn bureau de facturen in te voeren.
A
zit achter zijn bureau
B
Ivo
C
zit facturen in te voeren
D
zit in te voeren
Slide 16 - Quiz
Onderwerp
Werkwoorden hebben
een rol
iemand die het
doet
voorbeeld:
Op sinterklaasavond
geef
ik....
Dus wie/wat + gezegde
Slide 17 - Slide
Wat is het onderwerp in de zin:
Mijn vreselijke buurman verstoort alweer de rust in de straat.
A
de rust
B
de straat
C
mijn vreselijke buurman
D
buurman
Slide 18 - Quiz
Lijdendvoorwerp
En soms hebben ze twee rollen.
Voorbeeld:
Op sinterklaasavond
geef
ik
(1)
een cadeau
(2)
Ik geef iets
Dus: wie/wat + gezegde + onderwerp
Slide 19 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp in de zin:
Op Sinterklaasavond geef ik een cadeau.
Slide 20 - Open question
Meewerkend voorwerp
En soms hebben ze drie rollen.
Voorbeeld:
Op sinterklaasavond
geef
ik
(1)
een cadeau
(2)
aan Yassmine
(3)
Ik geef iets aan iemand
Dus: je kunt er
aan
(of soms
voor
) voor zetten/ weglaten
Slide 21 - Slide
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin:
De hulpverlener gaf de vluchteling een deken voor de kou.
A
de hulpverlener
B
een deken
C
de vluchteling
D
voor de kou
Slide 22 - Quiz
Bijwoordelijke bepaling
Zinsdelen die je overhoudt.
Geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, hoe, waarheen, waarvandaan, waardoor, waarom.
Slide 23 - Slide
Stappenplan ontleden
1.Zoek de persoonsvorm
2.Verdeel de zin in zinsdelen
3.Werkwoordelijk gezegde
4.Onderwerp
5.Lijdend voorwerp
6.Meewerkend voorwerp
7.Bijwoordelijke bepaling
Slide 24 - Slide
Aan de slag
Maak van TV 1.2. (zinsdelen): opdracht 1 tm 8
Klaar?
Kies dan uit een van de volgende opties:
-Openstaande opdrachten afmaken
-Een boek lezen (niet digitaal)
-Werken aan een ander vak.
Slide 25 - Slide
More lessons like this
NN Taalverzorging 1.2 Zinsdelen
May 2023
- Lesson with
17 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
May 2022
- Lesson with
44 slides
Taal
Primary Education
Zinsdelen en zinsopbouw
January 2022
- Lesson with
25 slides
by
Kidsweek in de Klas
Taal
Basisschool
Groep 7,8
Kidsweek in de Klas
Woordvolgorde
June 2022
- Lesson with
24 slides
English
Tertiary Education
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Les 4: lijdend en meewerkend voorwerp
February 2024
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
L11 Zinsdelen
April 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
L17 Zinsdelen
April 2024
- Lesson with
49 slides
Nederlands
Secundair onderwijs