VWO 5 Thema 4 DNA B1 + B2

Leerdoel B1
- Je kunt de bouw en functies van DNA beschrijven
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Leerdoel B1
- Je kunt de bouw en functies van DNA beschrijven

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Leerdoel B2
- Je kunt het proces van DNA-replicatie toelichten en beschrijven hoe DNA-replicatie plaatsvindt.

- Je kunt uitleggen op welke manieren de basenvolgorde in het DNA kan worden bepaald en hoe met de verkregen gegevens door DNA-analyse de graad van verwantschap van soorten kan worden vastgesteld.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Maak de opgaven van B1 en B2

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Slide 13 - Link

Wat is de bouwsteen van DNA?
A
allel
B
gen
C
nucleotide
D
eiwit

Slide 14 - Quiz

Genen bevatten informatie voor het maken van
A
DNA
B
RNA
C
eiwitten
D
alle drie

Slide 15 - Quiz

junk-DNA heeft
A
geen functie
B
een regulerende functie
C
verslaving tot gevolg
D
een coderende functie

Slide 16 - Quiz

Welke vormen van DNA zijn er
A
kern DNA
B
mitochondriaal DNA
C
chloroplast DNA
D
alle drie

Slide 17 - Quiz

Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

Welke volgorde van 'groot naar klein' klopt?
A
DNA--> gen --> chromosoom
B
Gen --> DNA --> chromosoom
C
Chromosoom --> gen --> DNA
D
DNA --> gen --> chromosoom

Slide 19 - Quiz


Wat is juist?
A
1 celkern 2 genen
B
1 cel 2 chromosomen
C
3 DNA 4 gen
D
3 Chromosomen 4 DNA

Slide 20 - Quiz

Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Stelling 1: Je krijgt alleen DNA van je vader of alleen DNA van je moeder
Stelling 2: Niet iedere cel heeft DNA
A
Stelling 1 is correct, stelling 2 is incorrect
B
Stelling 1 en stelling 2 zijn correct
C
Stelling 1 is incorrect, stelling 2 is correct
D
Stelling 1 en stelling 2 zijn incorrect

Slide 22 - Quiz

In DNA vormen de basen A, G, C en T vaste paren.
Welke paren zijn dat?
A
A - G en T - C
B
A - T en G - C

Slide 23 - Quiz

Op internet staan veel plaatjes van DNA. Heeft de tekenaar van dit plaatje de basen goed getekend?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

voor replicatie is/zijn benodigd
A
DNA
B
DNA polymerase
C
vrije nucleotiden
D
alle drie

Slide 25 - Quiz

In welk deel van de celcyclus vind DNA replicatie plaats?
A
G1 fase
B
G2 fase
C
S fase
D
M fase

Slide 26 - Quiz

Doelstelling 10, vraag 1
-Bep zegt dat DNA-replicatie plaatsvindt tijdens de interfase.
-Pieter zegt dat na DNA-replicatie een chromosoom uit twee chromatiden bestaat.
Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Geen van beiden
B
Alleen Bep
C
Alleen Pieter
D
Beiden

Slide 27 - Quiz

Organismen van verschillende soorten kunnen veel overeenkomsten vertonen in de samenstelling van stoffen, bijvoorbeeld van DNA. Waarom is deze overeenkomst een argument voor de evolutietheorie?
A
Omdat deze overeenkomst aantoont dat soorten veranderen, doordat mutanten blijven voortbestaan en individuen van de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Omdat hieruit kan worden afgeleid hoe lang geleden de verschillende soorten zijn ontstaan.
C
Omdat deze overeenkomst het aannemelijk maakt dat verschillende soorten een gemeenschappelijke voorouder hebben.

Slide 28 - Quiz