What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Formuleren 1.1 Verwijzen
Formuleren en stijl
Samenhang in je tekst:
1.1 Verwijzen
1.2 Signaalwoorden
1.3 Opbouw van je tekt
1 / 18
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2
This lesson contains
18 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
15 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Formuleren en stijl
Samenhang in je tekst:
1.1 Verwijzen
1.2 Signaalwoorden
1.3 Opbouw van je tekt
Slide 1 - Slide
Verwijswoorden gebruik je in een tekst omdat...
A
verwijswoorden handig zijn om te gebruiken
B
het lezen hierdoor gemakkelijker wordt
C
de schrijver niet steeds hetzelfde woord wil gebruiken
D
de schrijver lui is
Slide 2 - Quiz
De studenten gaan zometeen hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ze verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.
Waar verwijst “ze” naar?
A
De studenten
B
Hard
C
Werk
D
Verwijswoorden
Slide 3 - Quiz
Aanwijzende voornaamwoorden
Slide 4 - Mind map
Met aanwijzende voornaamwoorden wijs je personen of dingen aan.
Dit, deze, dat, die
Met
dit
en
deze
verwijs je naar iemand of iets dichtbij.
met
dat
en
die
verwijs je naar iemand of iets ver weg.
Slide 5 - Slide
Dit huis is van mij en dat is jouw huis.
Wat zijn de aanwijzende voornaamwoorden in deze zin?
A
Dit
B
Dit en dat huis
C
Dit en dat
D
Dat
Slide 6 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat
Slide 7 - Quiz
Welke verwijswoorden gebruik je voor 'de tuin'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Wanneer hen/hun of zij/ze?
Meestal ze of zij
Behalve:
1. na voorzetsel of als
lijdend voorwerp:
hen
2. Om bezit aan te geven of als
meewerkend voorwerp
zonder voorzetsel
hun
Slide 10 - Slide
De betrekkelijke voornaamwoorden: Dat, die, wat, wie
Slide 11 - Slide
Met betrekkelijke voornaamwoorden verwijs je naar woorden die eerder in de tekst staan.
Het-woorden enkelvoud De-woorden enkelvoud of meervoud
Dat Die
Slide 12 - Slide
Het geld
dat
wij hebben verdiend.
De jongen
die
een jong zusje heeft.
De plannen
die
Sandra had gemaakt.
Slide 13 - Slide
Wat
gebruik je:
Na onbepaalde voornaamwoorden als
iets, niets, alles
of enige:
- Alles
wat
je hier ziet, is zelfgemaakt.
Na
dat
of
datgene
:
- Dat
wat
je niet hebt, is altijd het aantrekkelijkst.
Na de overtreffende trap:
- Het
eerste
wat
ik doe als ik thuiskom, is de hond aaien.
Als verwijzing naar een zin die ervoor staat:
- I
k ben heel zie
k
,
wat
niet goed uitkomt.
Slide 14 - Slide
Het huiswerk ... ik heb gemaakt.
De plannen ... Sandra heeft gemaakt.
Hij heeft alles ... ik wil.
dit
dat
die
wat
... huis heeft mijn voorkeur.
Slide 15 - Drag question
Het voorstel .......we spraken, is aangenomen.
A
over wie
B
waarmee
C
waarover
D
met wie
Slide 16 - Quiz
Mijn mentor, .............ik heb overlegd, vindt mijn voorstel goed.
A
waarmee
B
met wie
Slide 17 - Quiz
Zelfstandig aan de slag
Maak van Form 1.1 Verwijzen:
Opdracht 1 t/m 7
Klaar?
Maak de extra opdrachten (E1 en E2)
Slide 18 - Slide
More lessons like this
Verwijswoorden
February 2024
- Lesson with
16 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2
Verwijswoorden
September 2024
- Lesson with
16 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2
Verwijswoorden
April 2022
- Lesson with
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Verwijswoorden
July 2021
- Lesson with
15 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2
Verwijswoorden
December 2023
- Lesson with
16 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1,2
Verwijswoorden
February 2024
- Lesson with
14 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Verwijswoorden
October 2020
- Lesson with
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Dit, dat, deze, die en wat
February 2023
- Lesson with
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1