This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Deutsche Feste und Feiertage
Slide 1 - Slide
Vertaal het volgende woord: die Verwandte
Slide 2 - Open question
Vertaal het woord: europäisch
Slide 3 - Open question
Vertaal het volgende woord: Ostern
Slide 4 - Open question
Vertaal het woord: der Frühling
Slide 5 - Open question
Vertaal het woord: am Wochenende
Slide 6 - Open question
Vertaal het woord: übersetzen
Slide 7 - Open question
Vertaal het woord: der Überschrift
Slide 8 - Open question
Leerdoelen les 4
1. Kan ik de betekenis van woorden opzoeken in een
woordenboek
2. Kan ik een instructie begrijpen
3. Kan ik de werkwoorden haben / sein juist vertalen
4. Kan ik met behulp van de context de betekenis van een woord
herleiden.
Slide 9 - Slide
Aufgabe 1
Zoek de vertaling van de volgende woorden op:
1. printen
2. drink
3. de pad
4. het pad
5. de vlinder
6. de vrede
Slide 10 - Slide
Duitsland: zo dichtbij en toch zo verschillend. Ook wat de feestdagen betreft. Niet alle feestdagen zijn dezelfde als de onze en ze worden ook niet allemaal op dezelfde manier gevierd.
In Duitsland hebben ze bijv. Martinstag. Ze vieren hem in november.
Kijk naar de eerste film en maak kennis met dit feest.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Sint. Martin war ein römischer Soldat, ...................
A
der gegen Armud gevochten hat.
B
der seinen Mantel in der Hälfte geschnitten hat, um ihn mit einem Bettler zu teilen in einem Schnee-sturm.
C
und seine Waffen waren aus Stahl, aus Stein und aus Holz gemacht worden.
Slide 13 - Quiz
Kijk naar de volgende film. Maak kennis met de andere Duitse feestdagen. Let op de volgorde van de feestdagen.
Voor de eindpresentatie kiezen jullie een feestdag.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
learningapps.org
Slide 16 - Link
Bij de volgende opdracht kijk je goed om welk feest het gaat.