Herhaling Taalverzorging GT2

Herhaling Taalverzorging GT2
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling Taalverzorging GT2

Slide 1 - Slide

Wat moet je leren voor de toets? 
Wanneer gebruik ik een trema of koppelteken
Wanneer gebruik je een hoofdletters
Wanneer gebruik ik leestekens
Wanneer gebruik ik tussenletters in samenstellingen
Hoe schrijf ik een woord in het meervoud
Hoe schrijf ik een woord als verkleinwoord
Woorden aan elkaar en los schrijven

Slide 2 - Slide

Welk woord is goed gespeld?
A
Beeindigen
B
Reünie
C
Kniën
D
olieën

Slide 3 - Quiz

Wel of geen trema?
A
Vacuum
B
Vacuüm

Slide 4 - Quiz

Wel of geen trema?
A
bacteriën
B
bacterien

Slide 5 - Quiz

Wel of geen koppelteken?
A
Diplomauitreiking
B
Diploma-uitreiking

Slide 6 - Quiz

Wel of geen koppelteken?
A
Doehetzelver
B
Doe-het-zelver

Slide 7 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
lente
B
Lente

Slide 8 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Ameland
B
ameland

Slide 9 - Quiz

Hoofdletters:
waar staan de hoofdletters goed?
A
Ik ken stef Van leeuwen
B
Ik ken Stef van Leeuwen
C
ik ken stef van Leeuwen
D
ik ken Stef Van leeuwen

Slide 10 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Gucci
B
gucci

Slide 11 - Quiz

Hoofdletters.
Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen van mensen, gebouwen en merken
C
bij namen van straten, rivieren en landen
D
na een dubbele punt (als er een opsomming volgt)

Slide 12 - Quiz


Waar staat de komma goed?
A
Ik ga naar, de Mac Donalds want ik heb honger.
B
Ik ga naar de Mac Donalds, want ik heb honger
C
Ik ga naar de Mac Donalds want, ik heb honger.
D
Ik ga naar de Mac Donalds want ik heb honger.

Slide 13 - Quiz

Wat zijn voorbeelden van leestekens?
A
a -e -i -o- u
B
. - , - ! - ?
C
Hoofdletters

Slide 14 - Quiz

Wat is niet waar over leestekens?
A
Je mag er soms twee achter elkaar gebruiken.
B
Ze zorgen ervoor dat je een tekst makkelijker kan lezen.

Slide 15 - Quiz

Neem de zin over met het juiste leesteken op de plek van de drie puntjes.
"De minister wilde vrede... het werd oorlog."

Slide 16 - Open question

Hij zei: “Vertel het eens in eigen woorden?”
A
De aanhalingstekens staan hier juist.
B
De aanhalingstekens staan hier niet juist.

Slide 17 - Quiz

Wat is het meervoud?
A
machine
B
machientjes
C
machines
D
machine's

Slide 18 - Quiz

Meervoud van:
haar
A
haren
B
haaren

Slide 19 - Quiz

Meervoud
A
garages
B
garage's

Slide 20 - Quiz

Schrijf het meervoud op van
fiets - boom - bom - schap

Slide 21 - Open question

Wat is het verkleinwoord van kaars?
A
kaarstje
B
kaarsje
C
kaarspje
D
kaarzen

Slide 22 - Quiz

Schrijf de verkleinwoorden op van
ster - ring - schutting - boom

Slide 23 - Open question

Geef de samenstelling van seconde + wijzer en van rijst + pap

Slide 24 - Open question

Geef de samenstelling van lach + bek

Slide 25 - Open question

Geef de samenstelling van moeder + kindje

Slide 26 - Open question

Welk woord is goed gespeld?
A
Achter uit
B
drie honderd
C
Het tekort
D
uit proberen

Slide 27 - Quiz