Ecologie en milieu herhaling b1/tm8

Ecologie en milieu
basisstof 1 t/m 8
1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Ecologie en milieu
basisstof 1 t/m 8

Slide 1 - Slide

Organismen 
basisstof 1

Slide 2 - Slide

Welk(e) van de volgende factoren is/zijn biotisch?
A
predatie
B
temperatuur
C
bescherming door vegetatie
D
concurrentie

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

alle factoren hebben invloed op organismen
zo heeft de temperatuur invloed op de lengte van de oren van vossen.

in warmere temperaturen groeit kraakbeen sneller 

Slide 5 - Slide

Wat staat bij een tolerantiecurve meestal op de y-as?
A
abiotische factor
B
het optimum
C
de populatiegrootte
D
voortplantingskans

Slide 6 - Quiz

vul het antwoord in op de volgende pagina

Slide 7 - Slide

Welke tolerantie curve past bij de soort Driedoornige stekelbaars?
A
curve A
B
curve B
C
curve C
D
curve D

Slide 8 - Quiz

Populatie 
Basisstof 2

Slide 9 - Slide

Wat is het verschil tussen mutualisme en coöperatie
A
Bij mutualisme hebben twee organismen voordeel.
B
Coöperatie is een vorm van symbiose.
C
Mutualisme betreft verschillende soorten.
D
Mutualisme komt alleen bij dieren voor.

Slide 10 - Quiz

Kan bestuiving als parasitisme, mutualisme of als commensalisme beschouwd worden?
A
mutalisme
B
commensalisme
C
parasitisme

Slide 11 - Quiz

Een soort is een invasieve exoot als deze..
A
..uit het buitenland komt.
B
..uit een ander leefgebied komt en zich in het nieuwe gebied voortplant.
C
..bestaande soorten bejaagt.
D
uit een ander leefgebied komt en zijn nieuwe ecosysteem verstoort.

Slide 12 - Quiz

Wat kan een reden zijn dat een populatie tijdelijk onder zijn draagkracht door schiet?
A
overbejaging
B
klimaatverandering
C
verstedelijking van de omgeving

Slide 13 - Quiz

Welke van de volgende factoren is geen dichtheidsafhankelijke factor
A
ziekte
B
predatie
C
voedselschaarste
D
klimaatverandering

Slide 14 - Quiz

Ecosystemen
basisstof 3

Slide 15 - Slide

Bij welk voorbeeld horen deze groepen organismen?
planten en cyanobacteriën
dieren
bacteriën en schimmels
Consumenten
Producenten
Reducenten

Slide 16 - Drag question

Sleep de onderstaande processen naar de juiste plaats in het energiestroomschema
Het voedselaanbod 
Energieverlies via ontlasting
Deel van de energie gebruikt voor vastleggen biomassa
Deel van de energie dat opgenomen wordt in het lichaam van een organisme
Deel van het voedselaanbod dat niet wordt gegeten 
Energieverlies door dissimilatie  

Slide 17 - Drag question

Veranderende ecosystemen
Basisstof 4

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Als natuurgebieden behouden moeten worden zoals ze zijn, moeten gebieden worden beheerd. Hiernaast zie je daar een voorbeeld van. Door vlakke gebieden te begrazen voorkom je successie en blijft het gebied als zodanig behouden.
Welke van de volgende redenen is of zijn juist om het gebied te begrazen?
A
door begrazing groeien er minder grote planten. Hierdoor is er meer zonlicht voor kleinere plantensoorten
B
door begrazing krijgen andere plantensoorten meer kans omdat er minder concurrentie is
C
door begrazing blijft het gebied behouden waardoor het als recreatiegebied kan worden gebruikt

Slide 20 - Quiz

Wat is het verschil tussen primaire en secundaire successie?
A
Bij primaire successie zijn alleen producenten betrokken, de consumenten verschijnen pas bij secundaire successie
B
Primaire successie start op kale rots, secundaire successie start met vruchtbare grond
C
Primaire successie gaat door gebrek aan concurrenten veel sneller dan secundaire successie
D
Primaire successie verloopt ongestoord, secundaire successie kent een sub-climax als eindstadium

Slide 21 - Quiz

Pioneersecosysteem
Climaxecosysteem
Sterk wisselende bodem
Kleine diversiteit aan soorten organismen
Een eenvoudig voedselweb
De productie is gelijk aan de afbraak
De kringlopen zijn gesloten
Vegetatie bestaat uit meerdere lagen
Meerjarige planten en 1 jarige planten
Een geringe Biomassa
Grote diversiteit aan organismen

Slide 22 - Drag question

Kringlopen
Basisstof 5

Slide 23 - Slide

Wie kan stikstof uit de lucht halen?
A
mensen
B
bacteriën
C
planten
D
dieren

Slide 24 - Quiz

Wat neemt een plant op uit de stikstofkringloop
A
nitriet
B
stikstofgas
C
nitraat
D
ammoniak

Slide 25 - Quiz

Stikstofcrisis: Door wel proces wordt de meeste stikstof (ammoniak of stikstofoxide) uitgestoten?
A
Door vliegverkeer
B
Door landbouw
C
Door fabrieken
D
Door auto's

Slide 26 - Quiz

deze examenvraag komt eraan
In het jaar voordat Anouk een akker gaat gebruiken voor de teelt van quinoa, laat ze er vlinderbloemige planten op groeien. Vlinderbloemige planten bezitten wortelknolletjes waarin knolletjesbacteriën leven. Door deze planten onder te ploegen, komt er uiteindelijk meer NO3 – in de bodem.
Vier processen uit de stikstofkringloop zijn:
1 ammonificatie door rottingsbacteriën
2 nitrificatie door nitrietbacteriën en nitraatbacteriën
3 stikstofassimilatie door vlinderbloemige planten
4 stikstoffixatie door knolletjesbacteriën
2p 40 In welke volgorde vinden deze processen plaats op de akker zodat
uiteindelijk NO3- beschikbaar is voor quinoa? Noteer in de juiste volgorde. 

Slide 27 - Slide

1 ammonificatie door rottingsbacteriën
2 nitrificatie door nitrietbacteriën en nitraatbacteriën
3 stikstofassimilatie door vlinderbloemige planten
4 stikstoffixatie door knolletjesbacteriën

2p 40 In welke volgorde vinden deze processen plaats op de akker zodat
uiteindelijk NO3- beschikbaar is voor quinoa? Noteer in de juiste volgorde.
A
4,3,1,2
B
3,4,1,2
C
1,2,3,4
D
2,3,4,1

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Eten van energierijk plantaardig voedsel

Dissimilatie door dieren

Afbreken van dode dieren door schimmels en bacteriën
Vorming van fossiele brandstoffen

Dissimilatie door schimmels en bacteriën

Fotosynthese

(Voortgezette) assimilatie door planten

Verbranding van fossiele brandstoffen

Afbreken van dode planten door schimmels en bacteriën
Sleep de nummers naar de juiste zin in de tabel:
1
2
3
4
5
6
7
8
9

Slide 30 - Drag question

Voedselproductie 
Basisstof 7

Slide 31 - Slide

bestudeer deze afbeelding

Slide 32 - Slide

Waardoor is een trofisch niveau hoger altijd kleiner dan een trofisch niveau lager?
A
er treed energieverlies op door dissimilatie
B
energieverlies door onverteerde resten
C
doordat niet alles gegeten wordt.
D
er treed energieverlies op door assimilatie

Slide 33 - Quiz

Hoe heet het proces waarbij de gifstoffenconcentratie toeneemt bij elke stap van een voedselketen?
A
resistentie
B
persistentie
C
accumulatie
D
eutrofiëring

Slide 34 - Quiz

Laagveenplas - oefenvragen
In een laagveenplas kamt men met gering doorzicht, gebrek aan ondergedoken waterplanten en  een gering aantal vissoorten. Het geringe doorzicht ontstaat door opgewerveld slib en algen. Dat slib wervelt op door de wind en door wroetende brasems (een vissoort). Doordat de brasem veel watervlooien eet, neemt ook de algengroei toe. Dat het water in deze laagveengebieden ooit troebel is geworden,  heeft te maken met door de mens veroorzaakte eutrofiëring van het water.

deze vragen komen eraan:
1. Wat is een omschrijving van het begrip 'eutrofiëring'?
2. Hoe kan eutrofiëring leiden tot vermindering van het doorzicht?

Slide 35 - Slide

Wat is een omschrijving van eutrofiëring?
A
het voedselrijker worden van het grondwater
B
het voedselarmer worden van het grondwater
C
het voedselrijker worden van het oppervlakte water
D
het voedselarmer worden van het oppervlakte water

Slide 36 - Quiz

Hoe kan eutrofiëring leiden tot vermindering van het doorzicht?
A
er ontstaat meer slib
B
er ontstaat algenbloei
C
de mineralen maken het water troebel
D
er komen met waterplanten bij

Slide 37 - Quiz

antwoorden laagveenplas
1. Eutrofiëring (of vermesting) betekent letterlijk 'goede voeding'. In de biologie spreken we van eutrofiëring als er een teveel aan voedingsstoffen aanwezig is. Meestal treedt dit in water op, als gevolg van uitspoeling van (kunst)mest. Via het grondwater kan het dan ook in het oppervlakte water terecht komen. Het gevolg is o.a. overmatige algengroei.

2. Door eutrofiëring neemt de algengroei toe (en vermindert het doorzicht) (1p)

Slide 38 - Slide

Energie
basisstof 8

Slide 39 - Slide

Broeikaseffect
Versterkte broeikaseffect
Het blijft even warm op aarde
Het wordt warmer op aarde
De zeespiegel blijft gelijk
De zeespiegel stijgt en zorgt voor overstromingen
Er blijft genoeg ijs voor de dieren op de polen
Het ijs op de polen smelt en ijsberen en pinguïns sterven uit

Slide 40 - Drag question

Welke van de volgende verschijnselen zijn de oorzaak van het versterkte broeikaseffect? Let op: meerdere antwoorden zijn juist. 
De hoeveelheid koolstofdioxide in de lucht stijgt.
Het waterpeil van de Noordzee is gestegen.
In Nederland regent het steeds vaker.
Steeds meer mensen op aarde gebruiken energie.
1
2
4
3

Slide 41 - Drag question