oefentoets 2 Mavo H4 procenten

OEFENING hoofdstuk 4 procenten.

Niveau: 2 TL


  • Gebruik de rekenmachine!
  • Je mag op kladpapier gebruiken!
  • Je mag met of zonder een tabel rekenen!
1 / 10
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

OEFENING hoofdstuk 4 procenten.

Niveau: 2 TL


  • Gebruik de rekenmachine!
  • Je mag op kladpapier gebruiken!
  • Je mag met of zonder een tabel rekenen!

Slide 1 - Slide

Een fiets kost 875 euro en wordt 15% duurder. welk percentage hoort bij de nieuwe prijs?
A
100%
B
115%
C
875%
D
85%

Slide 2 - Quiz

Een auto kost 15000 euro exclusief BTW,
welk percentage hoort bij exclusief BTW?
A
100%
B
121%
C
80%
D
75%

Slide 3 - Quiz

Bedrag
procenten %
bereken met de verhoudingstabel de korting die je krijgt!
bereken 15 % korting van 476 euro.
sleep de juiste getallen naar de juiste plaats in de tabel.
100
15
1
476
4,76
71,40

Slide 4 - Drag question

Jeroen wil een computer kopen van 925 euro.
Hij krijgt 45% korting.
Bereken hoeveel hij moet betalen voor deze computer.
Keuze: of stuur je foto in van je verhoudingstabel of je berekening

Slide 5 - Open question

Rechts een advertentie op internet. Deze schoenen kosten normaal 140 euro. Je krijgt een korting van 26%
Bereken hoeveel euro de schoenen nu kosten.
Leg uit met een berekening!

Slide 6 - Open question

Een scooter kost € 2.245,- exclusief 21% btw.
Bereken hoeveel euro btw betaald moet worden.
Leg uit met een berekening!
gebruik een kladpapier als je een tabel wil maken. Laat je berekening met een foto zien, zet je naam erbij!

Slide 7 - Open question

Een auto kost € 16.995,- inclusief 21% btw.
Bereken de prijs exclusief btw.
Leg uit met een berekening!
gebruik een kladpapier als je een tabel wil maken.

Slide 8 - Open question

Bereken de factor die hoort bij 65 %
A
1,65
B
0,65
C
0,35
D
6,5

Slide 9 - Quiz

Bij een winkel is het uitverkoop je krijgt 25% korting op alles.
met welke factor kan je het bedrag wat je moet betalen uitrekenen.
Leg uit met een berekening!

Slide 10 - Open question