Herhalen Spelling + Formuleren H1, 2

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Voor we starten....
Noteer eerst het huiswerk in jouw Plenda.

  • Donderdag 18 november: Toets Spelling + Formuleren H1 + 2





Slide 2 - Slide

Doelen van de les:
  • Ik weet wat ik moet leren voor de toets.
  • Ik ken de begrippen van Spelling en Formuleren.

Slide 3 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Herhalen Spelling + Formuleren H1, H2 (H3)
  • Oefentoets maken
  • Leren

Slide 4 - Slide

Wat moet je leren?
  • Spelling H1: Hoofdletters en leestekens
  • Spelling H2: Spelling in het woordenboek
  • Spelling werkwoorden H1: Persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • Spelling werkwoorden H2: De verleden tijd van zwakke werkwoorden
  • Spelling werkwoorden H3: De verleden tijd van sterke werkwoorden
  • Formuleren H1: Zinnen correct begrenzen
  • Formuleren H2: Verwijzen naar de- en het-woorden

Slide 5 - Slide

Spelling H1: Hoofdletters en leestekens

Slide 6 - Slide


Je schrijft een hoofdletter:
  • aan het begin van een zin: Mijn beste vriendin woont hier dichtbij.
  • bij namen: Jens Verhoef, Albert Heijn, Ichthus College, Friesland, Schoolstraat
  • bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Rotterdamse, Frans

GEEN HOOFDLETTER: namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken

Slide 7 - Slide

Zo gebruik je leestekens:

Punt: na een gewone zin.
Vraagteken: na een vraag
Uitroepteken: om een zin extra nadruk te geven.

Komma:
  • tussen twee persoonsvormen: Als Joep slaagt, gaat hij op reis.
  • voor verbindingswoorden als doordat, maar, nadat, omdat, want, etc.

Slide 8 - Slide

Neem de zin over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

je moet tijdens de les nederlands beter opletten willianne de groot

Slide 9 - Open question

Neem de zin over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.

woont de heer a van den berg in de lente liever in nederland of in zweden

Slide 10 - Open question

Noteer het verkleinwoord van de volgende woorden.
café, ketting, radio, worm

Slide 11 - Open question

Leerdoel behaald?
Kijk op de leerdoelenkaart bij de leerdoelen van Spelling H1: Hoofdletters en leestekens.

  • Beheers je dit leerdoel? (ken je de theorie, maak je de opdrachten zonder fouten, etc.) > Zet dan een vinkje in de kolom 'Check'. 
  • Beheers je dit leerdoel nog niet? (Bijv. omdat je de theorie nog moet leren of opdrachtjes moet maken om te oefenen) >  Laat het vakje in de kolom 'Check' dan open.


Slide 12 - Slide

Spelling H2: Spelling in het woordenboek

Slide 13 - Slide

Als je vergeten bent hoe je een woord schrijft, dan kun je de spelling opzoeken in een (online) woordenboek of in de Woordenlijst Nederlandse Taal. 


Slide 14 - Slide

Noteer van de woorden tussen haakjes de vergrotende of de overtreffende trap.
Omdat ik de […] (goed) vakkenvuller van allemaal ben, verdien ik als enige […] (veel) dan de caissières.

Slide 15 - Open question

Noteer van de woorden tussen haakjes de vergrotende of de overtreffende trap.
De docent Frans kan behoorlijk boos worden, maar die van Engels is soms nog […] (kwaad) en die van wiskunde het […] (woest).

Slide 16 - Open question

Welk woord is onjuist gespeld?
A
concierge
B
elektriciteit
C
liniaal
D
mayonaise

Slide 17 - Quiz

Wat is het meervoud van ‘epidemie'?

A
epidemies
B
epidemiën
C
epidemieën

Slide 18 - Quiz

Wat is het meervoud van museum?
A
musea
B
musea's
C
museums

Slide 19 - Quiz

Vul de juiste letter(s) in: i, ie of y.

monarch[…]

A
i
B
ie
C
y

Slide 20 - Quiz

Vul de juiste letter(s) in: i, ie of y.

sperz[…]bonen
A
i
B
ie
C
y

Slide 21 - Quiz

Leerdoel behaald?
Kijk op de leerdoelenkaart bij de leerdoelen van Spelling H2: Spelling in het woordenboek.

  • Beheers je dit leerdoel?  > Zet dan een vinkje in de kolom 'Check'. 
  • Beheers je dit leerdoel nog niet? >  Laat het vakje in de kolom 'Check' dan open.


Slide 22 - Slide

Spelling werkwoorden H1: Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 23 - Slide

H1: Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Je vindt de ik-vorm door het hele werkwoord -en:
fietsen - ik fiets

ik erbij of jij/je erachter
ik-vorm
ik fiets, word jij
Enkelvoud (hij/zij/het)
ik-vorm + t
hij fietst, zij wordt
Meervoud (zij/wij/jullie)
wij-vorm
wij fietsen, jullie worden

Slide 24 - Slide

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
[…] (Redden) je broer zich een beetje nu hij op kamers […] (wonen)?

Slide 25 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
Ik [...] (worden) altijd zenuwachtig van haar gegiechel.

Slide 26 - Open question

Stel je voor: het woord ‘brachen’ een werkwoord is. Vervoeg het werkwoord ‘brachen’ in onderstaande zinnen in de tegenwoordige tijd.

1. Het gevonden geld […] de man niet houden.
2. Bij dit radiostation […] je iedere dag kans op mooie prijzen!

Slide 27 - Open question

Leerdoel behaald?
Kijk op de leerdoelenkaart bij de leerdoelen van Spelling Werkwoorden H1: Persoonsvorm tegenwoordige tijd

  • Beheers je dit leerdoel?  > Zet dan een vinkje in de kolom 'Check'. 
  • Beheers je dit leerdoel nog niet? >  Laat het vakje in de kolom 'Check' dan open.


Slide 28 - Slide

Spelling werkwoorden H2 + H3: 
Persoonsvorm verleden tijd

Slide 29 - Slide

H2 + H3: verleden tijd sterke en zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank: maak - maakte
  • enkelvoud: ik-vorm tt + 'de' of 'te': stuurde, fietste
  • meervoud: ik-vorm tt + 'den' of 'ten': stuurden, fietsen
Om te weten of je -te(n) of -de(n) schrijft, kijk je naar de laatste letter van het hele werkwoord min 'en' en gebruik je 't Kofschip.

Sterke werkwoorden veranderen wel van klank: lopen - liep
  • Je gebruikt de verlengproef om erachter te komen of het woord op een -d of een -t eindigt. binden - bond, zitten - zat
  • Schrijf het woord zo kort mogelijk, behalve als het voor de uitspraak nodig is.

Slide 30 - Slide



Persoonsvorm         > T.T.
                                       


                                        > V.T.


Geen persoonsvorm   







1. Ik of jij/je erachter = ik-vorm
2. ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
3. mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Sterke werkwoorden: veranderen van klank

Zwakke werkwoorden: ik-vorm + te(n)/de(n)

Slide 31 - Slide

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.

1. Ze […] (beven) van angst, omdat de wind nog aan de zeilen […] (rukken).
2. Steeds als de bliksem […] (flitsen), […] (verstoppen) de matrozen zich in hun bed

Slide 32 - Open question

Leg uit of ‘kijken’ en ‘liegen’ zwakke of sterke werkwoorden zijn.

Slide 33 - Open question

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.

1. Terwijl Arthur […] (slapen), […] (gaan) de kaars naast zijn bed langzaam uit.
2. Naast hem […] (liggen) Ygraine, die even later van een zoon […] (bevallen).

Slide 34 - Open question

Leerdoel behaald?
Kijk op de leerdoelenkaart bij de leerdoelen van Spelling Werkwoorden H2 + H3: Sterke en zwakke werkwoorden

  • Beheers je dit leerdoel?  > Zet dan een vinkje in de kolom 'Check'. 
  • Beheers je dit leerdoel nog niet? >  Laat het vakje in de kolom 'Check' dan open.


Slide 35 - Slide

Formuleren H1: Zinnen correct begrenzen

Slide 36 - Slide

Hoofdstuk 1: Zinnen correct begrenzen
Een tekst bestaat uit zinnen. Een zin is meestal een mededeling. Je kunt twee mededelingen samenvoegen met een verbindingswoord. Voor het verbindingswoord zet je dan een komma. 
Max en Jasper trekken veel samen op, want ze vinden dezelfde dingen leuk.

Voorbeelden van verbindingswoorden: als, doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodra, zodat

Slide 37 - Slide

Welke uitspraak is waar?
A
Als een zin meer dan een mededeling bevat, zet je achter de zin een uitroepteken.
B
Je kunt twee mededelingen samenvoegen met een verbindingswoord.
C
Je zet altijd een komma voor ‘en’ en ‘of’.
D
Verbindingswoorden staan nooit aan het begin van de zin.

Slide 38 - Quiz

In welke zin zijn leestekens juist gebruikt?
A
Ik hou heel erg van patat maar, mijn kleine zusje houdt meer van pizza.
B
Mijn moeder weet niet of we op thuis zijn, voor het eten?
C
Nadat we uit het zwembad teruggekeerd waren, kregen we allen een ijsje.
D
Zou je je zo langzamerhand niet eens gaan aankleden

Slide 39 - Quiz

Leerdoel behaald?
Kijk op de leerdoelenkaart bij de leerdoelen van Formuleren H1: Zinnen correct begrenzen

  • Beheers je dit leerdoel?  > Zet dan een vinkje in de kolom 'Check'. 
  • Beheers je dit leerdoel nog niet? >  Laat het vakje in de kolom 'Check' dan open.


Slide 40 - Slide

Formuleren H2: Verwijzen naar de- en het-woorden

Slide 41 - Slide

Hoofdstuk 2: Verwijzen naar de- en het-woorden
Een zelfstandig naamwoord is een de-woord of een het-woord.
  • De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v)
  • Het-woorden zijn onzijdig (o)
Dit noem je het woordgeslacht. Het woordgeslacht kun je opzoeken in een (online) woordenboek.

Verwijswoorden wijzen meestal terug naar een woord dat eerder genoemd is.
De-woorden > deze en die
Het-woorden > dit en dat


Slide 42 - Slide

Vul de zin met het juiste woord aan.
Het-woorden zijn …

A
mannelijk
B
onzijdig
C
vrouwelijk

Slide 43 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.

De trui […] hij vanmorgen aangetrokken had, was vuil.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 44 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord.

Mijn vriendinnen keken vol bewondering naar het sieraad, […] ik om mijn nek had.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 45 - Quiz

Leerdoel behaald?
Kijk op de leerdoelenkaart bij de leerdoelen van Formuleren H2: Zinnen correct begrenzen

  • Beheers je dit leerdoel?  > Zet dan een vinkje in de kolom 'Check'. 
  • Beheers je dit leerdoel nog niet? >  Laat het vakje in de kolom 'Check' dan open.


Slide 46 - Slide

Ben je klaar voor de toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 47 - Poll

Waar ga je de komende tijd nog mee aan de slag?
Wat moet je nog leren?

Slide 48 - Mind map

Aan de slag!
  • Vat de theorie samen.
  • Oefen via NN Online 'Trainen'.
  • Maak evt. opdrachten opnieuw.  

Slide 49 - Slide