This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 35 min
Items in this lesson
Test
Unit 3
This test is about:
Listening
Vocabulary
Grammar
Phrases
Reading
Slide 1 - Slide
Part I:
Vocabulary test
Je gaat nu 10 vragen beantwoorden over de woorden van Unit 3.
Opdr. 1: Sleep het juiste Engelse woord naar de juiste zin.
Opdr. 2: Maak een zin met het gegeven woord.
Slide 2 - Slide
1. Lisa is not a _________anymore. She is now twenty years old.
2. Hurry up! We need to leave _________ .
3. How much money did you _________ on your last holiday?
4. Cynthia borrowed a large _________ of money from her dad.
5. It _________ me hours to get here.
at once
keep
amount
took
worth
reaction
teenager
spend
nowadays
baggy
Slide 3 - Drag question
6. Can I _________ the cat?? Please?
7. The painting is _________ six hundred dollars.
8. What was her _________ to the news?
at once
keep
amount
took
worth
reaction
teenager
spend
nowadays
baggy
Slide 4 - Drag question
Make a sentence of at least 7 words with the word: popular.
Slide 5 - Open question
Make a sentence of at least 7 words with the word: nowadays.
Slide 6 - Open question
Part II:
phrases
In de volgende opdrachten ga je aan de slag met de zinnen die je hebt geleerd.
Denk aan je interpunctie!
Slide 7 - Slide
Ik houd van speciale aanbiedingen.
Slide 8 - Open question
Ik zoek een baantje voor het weekend.
Slide 9 - Open question
Mag ik een wat geld, alsjeblieft?
Slide 10 - Open question
Zwarte vrijdag vindt plaats de dag na Thanksgiving.
Slide 11 - Open question
Schrijf je nu in via het sollicitatieformulier.
Slide 12 - Open question
Part III:
grammar
Je krijgt nu 15 vragen over de grammatica van dit hoofdstuk.
Slide 13 - Slide
In de volgende opdrachten geef je in meerkeuze antwoorden aan wat er op het lijntje moet komen te staan.
Je krijgt ook opdrachten waarbij je goed naar het bijgevoegde plaatje moet kijken. Op basis daarvan ga je antwoord geven.
Slide 14 - Slide
The man __________ a marathon at the moment.
A
runs
B
running
C
is running
D
are running
Slide 15 - Quiz
Look! He _______ a hamburger.
A
is eating
B
eating
C
eat
D
eats
Slide 16 - Quiz
We always ________ photos during the game.
A
aren't taking
B
isn't taking
C
takes
D
take
Slide 17 - Quiz
My boss ________ his money this afternoon.
A
is going to count
B
going to counting
C
going to count
D
is counting
Slide 18 - Quiz
I _______ the glass ceiling next year!
A
am going to broke
B
am going to break
C
going to break
D
going to broke
Slide 19 - Quiz
_____ we start by welcoming everyone?
A
Will
B
Won't
C
Will not
D
Shall
Slide 20 - Quiz
No, they ______ jump on the trampoline.
A
will
B
won't
C
'll
D
shall
Slide 21 - Quiz
I ______ some apples last week.
A
buyed
B
bought
C
buying
D
buy
Slide 22 - Quiz
We _______ in the lake yesterday.
A
swam
B
swim
C
swimmed
D
swimming
Slide 23 - Quiz
The botanist _______ a blueberry in his garden.
A
finding
B
find
C
finded
D
found
Slide 24 - Quiz
Grammar
Bij de volgende opdrachten ga je de zogenaamde "tag" bij de vragen zelf maken. Typ in hoe jij de zin af zou maken, dus wat in plaats van de puntjes zou komen te staan.
Slide 25 - Slide
He is not smart, ....
Slide 26 - Open question
We can always call your mother, ....
Slide 27 - Open question
The children are good at English, ....
Slide 28 - Open question
Tom isn't old, ....
Slide 29 - Open question
Frank and Anne are married, ....
Slide 30 - Open question
Part IV:
reading
Je krijgt zodadelijk verschillende soorten vragen bij een tekst.
Lees steeds eerst heel goed de instructie.
Slide 31 - Slide
Reading
Je krijgt zodadelijk een een aantal vragen over een tekst. Je kunt de tekst groot maken door op het oogje te drukken.
Beantwoord de meerkeuzevragen die je zodadelijk krijgt. Lees eerst de vraag voordat je weer eventueel naar de tekst kijkt.
Dyslecten kunnen met oortjes luisteren door op het luidsprekertje te klikken. (één keer klikken en even geduld hebben, het fragmentje moet even laden)
Slide 32 - Slide
Welke gegevens wil de politieagent als eerste van Lucy en Oscar hebben?
A
leeftijd en naam
B
woonplaats en naam
C
naam en adres
D
adres en leeftijd
Slide 33 - Quiz
Van wie wil de politieagent als eerste de informatie?
A
Lucy
B
Oscar
Slide 34 - Quiz
De politieagent zegt: ‘Could you tell me where you were and what you were doing when the robbery happened?’ Wat wil hij van Oscar en Lucy weten? (answer in Dutch)
Slide 35 - Open question
Waarom vindt de politieagent Oscar een goede getuige?
Slide 36 - Open question
Oscar denkt dat hij een schot heeft gehoord. Is Lucy het met hem eens? Leg je antwoord uit.
Slide 37 - Open question
Lucy thinks Oscar’s memory is better than hers.
A
True
B
False
Slide 38 - Quiz
Lucy thinks the men who robbed the bank were young.
A
True
B
False
Slide 39 - Quiz
Oscar can describe the van driver’s clothes.
A
True
B
False
Slide 40 - Quiz
Two men came out of the bank. They both had a gun.
A
True
B
False
Slide 41 - Quiz
Oscar and Lucy think they can identify the van driver.