This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 5
Uitleg/Herhaling Lezen
Herhaling Woordenschat
Slide 1 - Slide
Het doel van een tekst
De schrijver van een tekst wil bij de lezer iets bereiken. Hij wil bijvoorbeeld iets aan de lezer uitleggen of hij wil dat de lezer iets doet. De tekst die hij schrijft, heeft dus een doel.
Doel van de tekstDe schrijver wil Voorbeeld van tekstsoort
informeren dat je iets te weten komt krantenbericht, verslag van een sportwedstrijd
iets leren of uitleggen dat je weet hoe je iets moet hoofdstuk uit een leerboek, recept, (instrueren) doen gebruiksaanwijzing
iets laten doen (activeren) je overhalen om iets te doen reclametekst, uitnodiging, advertentie
een mening geven (overtuigen) dat je zijn mening overneemt bespreking van een cd of film
vermaken (amuseren) je vermaken verhaal, strip
Als je weet met wat voor soort tekst je te maken hebt, begrijp je sneller wat de schrijver wil.
Slide 2 - Slide
timer
0:45
Welke tekstdoelen ken je?
Slide 3 - Mind map
timer
0:45
Welke tekstsoorten ken je? Bijv. recept
Slide 4 - Mind map
Noem een tekstdoel met bijbehorend tekstsoort? Bijv.: informeren-krantenbericht
Slide 5 - Open question
Theorie H5 Woordenschat
Een bekend woorddeel zoeken
Dit is voor mavo, havo kan aan het werk (via planning)
Slide 6 - Slide
Een bekend woorddeel zoeken
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord. Dat kan bij:
• woorden die zijn samengesteld uit twee woorden. Bijvoorbeeld: inkoopmedewerker. Je kent het woord inkoop en het woord medewerker. Een inkoopmedewerker is dus iemand in het bedrijf die meehelpt met de inkoop.
• woorden met een voorvoegsel. Bijvoorbeeld: ongezond. Je weet dat -on hetzelfde is als niet of zonder. Ongezond betekent dus: niet gezond.
• woorden met een achtervoegsel. Bijvoorbeeld: naamloos. Je weet dat -loos hetzelfde is als zonder. Naamloos betekent dus dat iets zonder naam is, het heeft geen naam.
Zo zoek je een bekend woorddeel
• Kijk welke delen van het woord jij al kent.
• Kijk of er een voorvoegsel voor het woord staat, bijvoorbeeld: on-, ont-, her-.
• Kijk of er een achtervoegsel achter het woord staat, bijvoorbeeld: -vol, -loos.
Slide 7 - Slide
Geef een voorbeeld van een samengesteld woord?
Slide 8 - Open question
Geef een voorbeeld met een woord met een voorvoegsel?
Slide 9 - Open question
Geef een voorbeeld van een woord met een achtervoegsel?